Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 935]
| |
graaf van Brandenburg en den Graaf van Leuven, trokken hunne vereenigde benden naar Holland, en zonder wederstand te ontmoeten, werden eenige sloten door hen vermeesterd. Graaf Floris had zijne strijdkrachten nabij Dordrecht en in het land Merwede vereenigd, doch besloot den overmagtigen vijand door eenen krijgslist te overwinnen. Te dien einde liet hij de toegangen naar het punt van verdediging met diepe kuilen of grachten doorsnijden, die met ligt rijswerk en dunne zoden bedekt waren. Alzoo wachtte hij den vijand af, die onbezorgd, en als zeker van de overwinning, aanrukte, toen plotseling de voorhoede over elkander tuimelende, en de een den ander verpletterende, in de bedekte kuilen stortte. Nu viel Floris hen op het lijf en behaalde eene volkomene overwinning. Weinige jaren daarna, in 1061, rukten de Aartshertog van Keulen, de Markgraaf van Brandenburg en Herman van Cuyck, andermaal ten strijde naar de Hollandsche grenzen, doch wederom werden zij door Floris verslagen. Vermoeid van den strijd, geraakten de soldaten van laatstgenoemde verspreid, en hij zelf zette zich nabij het slagveld onder een boom neder en viel in slaap. Hier werd hij door van Cuyck overvallen, die de verstrooiden en vlugtenden had bijeengebragt, en den Graaf, na eene door hem behaalde schitterende overwinning, op den 18den Junij 1061 deed sneuvelen. Kort hierop viel de achterhoede van 's Graven leger, welke naar het schijnt geen deel aan den strijd genomen had, op van Cuyck en de zijnen aan, en versloeg hem met al zijne manschappen. Volgens anderen is hij in 1068 gestorven. Zijn zoon Hendrik volgde hem op. Zie Paringet en van Alen, beschrijv. van Grave, bl. 43, 44; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. II. bl. 169-170; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. II. St. I. bl. 70-72. |
|