[Jan Lambertz Cruijf]
CRUIJF (Jan Lambertz), was de zoon van Lambert Cruijf, burgemeester te Hoorn. In 1426 te Gouda zijnde, had hij toevallig Jakoba van Beijeren gezien, en deernis hebbende met den toestand waarin zij verkeerde, had hij zich onvoorzigtig laten ontvallen, ‘dat het schande was, zulk eene schoone en edele vrouw zoo te behandelen, en haar heen en weder te sleuren, alsof zij eene gemeene slet ware.’ Dit werd der Gravin verkeerd aangebragt, en nog veel verkeerder opgenomen. De jonge man werd gevat en zonder lang toeven tot het zwaard veroordeeld. Terstond spoedde zich de vader henen, om door bidden, smeeken en het aanbieden van eenen aanzienlijken losprijs, genade voor hem te verwerven. Spot en hoon bij wreedheid voegende, maakte men hem diets, dat zijn zoon slechts het schavot betreden, maar de beul op een wenk der gravin, hem alleen het zwaard over het hoofd zwaaijen zoude. Jakoba gaf echter dien wenk niet, en de jongeling werd onthalsd. ‘Nu zult gij nooit vrouw dezer landen worden,’ riep de verbitterde vader uit en snelde huiswaarts. De Hoornsche regering stemde eenparig in zijn gevoelen; en, om zich tegen allen aanval te verdedigen, werd de stad, die nog open lag, ommuurd, waartoe Lambert Cruijf de gelden verschafte, welke hij Jakoba voor het behoud zijns zoons had aangeboden.