was, met zinspeling op zijn naam: Scientia neminem cruciat. (De wetenschap kwelt niemand).
Cruquius was een man van groote verdiensten, en onder de waterbouwkundigen van ons land, bekleedt hij teregt eene aanzienlijke plaats. Door zijnen prachtigen Atlas van Delfland heeft hij zich een grooten naam gemaakt. Hij was het vroegste werk dat van hem bekend is, en werd in 1712 op de schaal van 1 tot 10000 uitgegeven, waarvan de kaarten door hem en Jacobus Kruikius, geadmitteerd landmeter, zijn geteekend, blijkens de aanduiding onder een, welligt hun wapen dragend, schild. Behalve dit werk komen er in de resolutiën van Holland vele aanmerkenswaardige rapporten van hem voor, en schreef hij verscheidene tractaten, die later in twee banden bijeenverzameld, steeds in achting blijven, doch zeldzaam voorkomen. Aan den schrijver van den Tegenwoordigen Staat van alle Volken, deed hij eene opgave van de hoogste watervloeden aan den Sparendamschen dijk. Voorts schijnt hij een ijverig Gnomonist of vervaardiger van zonnewijzers geweest te zijn, in verband waarmede hij uitgaf;
Tafelen van Sons op- en ondergang. Leid. 1727, 8o.
Het is ons niet doenlijk op te geven, welke waterwerken door Cruquius zijn daargesteld; gebrek aan opgaven daarvan verhinderen dit. Ook hier bejammeren wij het, dat er van vele groote mannen, die ons vaderland heeft opgeleverd, zoo weinig bekend is; die weinige bekendheid heeft evenwel niet verhinderd, dat zijn naam verbonden is geworden aan een der reusachtigste ondernemingen van lateren tijd, de ook door Cruquius mogelijk en noodig geachte droogmaking van den Haarlemmermeer, en beter monument kon men voorzeker hem niet oprigten, dan het stoomgemaal aan den mond van het Zuider-Spaarne, naar hem de Cruquius genoemd, hetwelk in vereeniging met den Leeghwater en den van Lijnden, die onderneming heeft tot stand gebragt.
Zie van Abkoude, Naamreg. van Nederd. Boek., D. I. St. I. de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Tegenw. staat van alle Volken, D. XVIII. bl. 252; Collot d'Escury, Holl. Roem., D. VI. St. I. bl. 36, St. II. bl. 646, 647; de Navorscher, D. IV. bl. 353, D. V. bl. 35, 65, D. VI. bl. 199.