ren, en overleed te Dordrecht, alwaar hij zich na de overstrooming van den Alblasserwaard in 1709 had nedergezet, op den 10den Mei 1710. Zijn zoon volgt.
Croese was een geleerd man, die geacht en gezien was bij de beroemdste Godgeleerden van zijnen tijd, en van wien de volgende werken het licht zien:
Verhaal van 't wonderlycke en 't seldsame leven ende mirakelen van de allergelukkigste Rosse de Santa Maria, van de orde der preekheeren, gebracht uit Spagnien, getrouwelyck uit die talen overgeset met een voor- en naarreden aen alle vroome ingezetenen van Yperen, Amst. 1677, 4o.
Historia Quakeriana, sive de vulgo dictis Quakeris, ab ortu illorum usque ad recens natum Schisma, libr. III; in quibus praesertim agitur de ipsorum praecipuis antecessoribus et dogmatis, factisque et casibus memorabilibus, Amst. 1695, 8o. Dit werk werd zoo gezocht, dat daarvan in 1696 de derde druk te Amsterdam het licht zag. Hetzelve werd ook in het Hoogduitsch en Engelsch vertaald, en in laatstgenoemde taal te Londen in 1696 uitgegeven.
OMHPOΣ EBPIAOΣ, sive historia Hebraeorum ab Homero Hebraicis nominibus ac sententiis conscripta in Odyssea et Iliade, exposita illustrataque, Dordr. 1704, 8o. Hiervan is slechts het eerste deel uitgekomen.
In de Bibliotheca Bremensis, Cl. II. p. 75, komt van Croese een stukje voor:
De I Cor. XI:10, cogitationes, en dan bestaat er van hem:
Epistola ad Cl. V. Joh. d'Outreinium, in qua explicantur inscriptiones, quae in femoribus icunculae vetustae, ex bibliotheca Wittiana depromtae, conspiciuntur.
Zie Hoogstraten, Woordenb.; Wagenaar, Beschrijv. v. Amst., (uitgave in 8o.), D. XI. bl. 328; de Chalmot, Biograph. Woordenb.; Schotel, Kerk. Dordr., D. II. bl. 158; Glasius, Godgel. Nederl., D. I. bl. 316.