leid valt niet te roemen, en zijne overhaaste vlugt van Amsterdam. dat hij met driehonderd man aan de overzijde van het IJ bezet hield, gedurende de korte belegering door den graaf van der Mark, was een blijk, dat hij voor den wezenlijken krijg niet geschikt was. Hij ging met zijne euveldaden inmiddels voort, doch toen Sonoy, onder wiens opperbevel hij in Noord-Holland diende, hem eens dreigde te straffen, kwam hij er met belofte van beterschap af. Hij maakte het echter in het vervolg zoo grof, dat eindelijk zijn luitenant en verdere soldaten weigerden te dienen onder zulk een hopman. Op zekeren tijd dronken zijnde, had hij aan den Langendijk een priester neus en ooren afgesneden, hem aan den staart van een paard gebonden en ten laatste doorstoken. Dit kon Sonoy niet langer verdragen; hij vergaderde het geheele vendel van Crock, beschuldigde hem voor al zijn volk van verscheidene gruwelen en gebood oogenblikkelijk zijn dood. Op den wensch zijner soldaten, dat zijn doodvonnis niet in hunne tegenwoordigheid mogt worden voltrokken, werd hij naar het hof van Schagen gevoerd en aldaar den 10den of 11den Februarij 1574 onthoofd.
Zie Bor, Nederl. Oorl., B. VI. bl. 291, 294, 318; Levensbeschr. der Ned. Vorst. en Held., D. II. bl. 16; van Groningen, Geschied. der Watergeuzen, bl. 191, 444; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. II. St. 5. bl. 171, die hem Michiel Crooij noemt, en op bl. 295, Michel Krok.