Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3

[Willem Criep]

CRIEP (Willem), geboren te Delft, volgens anderen te 's Gravenhage, in 1535, werd in 1568 raad in den hove van Holland en was onder diegenen, die bij de omwenteling in 1572 naar Utrecht vlugtten. Hij werd in 1573 lid van den grooten raad te Mechelen en bleef aldaar tot 1586, wanneer hij tot kanselier van Gelderland benoemd werd, bij den raad die te Roermond zitting hield, en oefende deze waardigheid uit tot aan zijn overlijden den 25^sten Januarij 1610.

Hij was een man van veel invloed en een ijverig aanhanger van den koning van Spanje. Toen hij in 1593 het huis te Gulik aan dezen zocht over te leveren, werden zijne brieven daarover onderschept en zijnen toeleg verijdeld. Hij was gehuwd met Ida van Hoytema, en later met Anna Numan, dochter van Mr. Adriaan Numan, rekenmeester te 's Hage, en was een geleerd, welsprekend man en een zoetvloeijend Latijnsch dichter, zoo als blijkt uit zijne uitgegevene Epigrammata en Carmina aan Janus Dousa den vader; ook gaf hij de Carmina van Janus Secundus te Parijs in 1561 uit, en voegde

[p. 848]

er eene uitmuntende voorrede aan toe; ook bestaat er van hem nog een werkje getiteld:

De consolatione Coecorum.

Aan hem heeft Pontus Heuterus mededeelingen voor zijne Geschiedenis der Oostenrijksche Vorsten te danken. Zijn zoon volgt. Zijn wapen is van goud met een schuinen balk van keel, beladen met drie vogels van zilver.

Zie Bor, Nederl. Corl., D. IV. B. 30. bl. 746 (56); Sweertius. Atk. Belg., p. 303; v. Bleyswijk, Beschr. van Delft, bl, 791; van Leeuwen, Batav. Illustr. p. 878; de Ghalmot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 267; Hoeufft, Parnas Lat. Belg., p. 63; Peerlkamp, de Poet. Lat. Nederl., p. 214.