ren werkzaam zien, totdat hij in 1824 naar Midwolde kwam, waar hij den 15den November 1855 overleed.
Begaafd met eene buitengewone vlugheid en vurigheid van geest, een zeldzaam, vaardig en getrouw geheugen en brandende van dorst naar wetenschap, was hij door grondige studie een man geworden van rijke en veelzijdige kennis, die zich door menig belangrijk geschrift, hetzij oorspronkelijk van hem of door hem vertaald, eenen wel vermaarden naam in de vaderlandsche kerk heeft achtergelaten. Die schriften zijn:
Brieven over het werkje: Christendom en hervorming, vergeleken met den Protestantschen Kerkstaat, bijzonder in de Nederlanden, Gron. 1816, 8o.
Gesprekken, levensschetsen en liederen, ter gelegenheid van het derde eeuwfeest der Kerkhervorming, Gron. 1817, 8o.
Bijdragen tot de verklaring van het Nieuwe Testament, getrokken uit de berigten betreffende de zeden en gewoonten der Oostersche volken, Gron. 1828, 8o.
De geopenbaarde Godsdienstleer des Bijbels, getrokken uit H. Muntinghe's geschiedenis der menschheid naar den Bijbel, Rott. 1830, 8o. 2 deelen.
Gedachten omtrent den toestand der Nederlandsche Gereformeerde Kerk; een woord aan allen die het met die kerk wel meenen, geschreven na de Synode van 1835, Gron. 1836, 8o.
Bijbelsche Geschiedenissen in vragen en antwoorden, voor mijne leerlingen. Gron. 1817, 8o. 2de druk, 1841, 8o. 3de druk.
Leerrede ter gedachtenis van den Wel-Eerw. zeer Gel. Heer Remko Engels, enz. Gron. 1855, 8o.
Zie Boekz. der gel. Wereld 1855, bl. 709-711; (de Jong), Alphab. Naaml. van Boek. sedert 1790 tot 1832 uitgegev.; (Brinkman), Atphab. Lijst van Boek.