[Jan Coulman]
COULMAN (Jan), hoofdman der Burgerij te Zutphen, tijdens de komst der Franschen in 1672. Toen in dat jaar de provincie Utrecht reeds een verdrag van overgave gesloten had, en de stad Zutphen door den Franschen Koning werd opgeeischt, was het aan de moedige taal van Coulman te wijten, dat men niet dadelijk tot de overgave gekomen is. Op de vergadering, die na de opeisching in de stad gehouden werd, de neiging van velen bemerkende, om in onderhandeling te treden, sprak hij deze mannelijke taal: ‘Wel hoe, mijne Heeren? Ik heb mijn leven niet gehoord, dat men zulk eene sterke stad, die met zoo veel bloeds van onze voorvaderen gekocht is, zal overgeven; geen eerlijke lieden kunnen zulk eene stad overgeven, die zoo van alles voorzien is en nog geen vijand beproefd heeft; wat mij aangaat, ik stem dit geenszins toe, maar zal de stad door de wapenen helpen defendeeren, waartoe zich onze burgeren met eede verbonden hebben.’
En Coulman bleef daarbij, hoe ook de aanzienlijken der stad, die zijnen invloed bij het volk kenden, hem trachten over te halen en zijne standvastigheid aan het wankelen zochten te brengen. Zelfs door invloed zijner vrouw, beproefde men hem van zijn opzet af te trekken, doch zoo lang hij kon bleef hij ongenegen om met den vijand te onderhandelen, ofschoon dan ook hij voor het gevoelen der overheid ten laatste zwichten moest.
Zie Valkenier, Verward Europa, bl. 503-505; Siegenbeek, Geschied. der Burgerwap. in Nederl., bl. 109-114.