Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 756]
| |
Dordrecht bedankte, onder voorwaarde dat in ééne der kerken aldaar, waar elken Zondag door éénen en dezelfden predikant de voormiddagbeurt van oudsher werd waargenomen, voortaan op dien dag slechts éénmaal zou gepredikt worden, was dit tot groot misnoegen van velen, en bijzonder van hen wier zitplaatsen, in gemelde kerk, nu tot op de helft der waarde gedaald waren. Een en ander werd als een grief tegen de predikanten aangevoerd, die eigenlijk eene andere oorzaak had, daarin bestaande, dat men met hunne prediking niet meer instemde. Jelle Corvinus, wettig aangestelde katechiseermeester, een man van minzamen aard maar bekrompene godsdienstige begrippen, stond aan hun hoofd, en weldra werd de toeloop zijner volgers zoo groot, dat zij eene afzonderlijke gemeente schenen uit te maken. Hieruit ontstond bij deze menschen het denkbeeld, om zich tot eene gemeente te vormen zonder vlek of rimpel. Een in het midden der stad staand huis werd tot kerk vertimmerd, en Corvinus met eenparige stemmen tot predikant beroepen. Eerlang aanvaardde hij zijn dienstwerk met eene leerrede over 's Heilands woorden: ‘Uw koningrijk kome!’ De nieuwe gemeente vergaderde zonder eenige stoornis des Zondags in hare kerk op de gewone uren. Noch de regering der stad, noch de kerkeraad vermogt iets om de dienst te beletten; alleen werd Corvinus van 's Heeren tafel geweerd, waardoor het kwaad verergde, daar hij de stoutheid had om openlijk aan het avondmaal te verschijnen, de opzieners der kerk uittartende tot het bewerkstelligen van krachtige maatregelen. Hetzelfde lot viel mede te beurt aan eenen Jan de Jong, een bakkersknecht, die door de gemeente beroepen werd om den reeds bejaarden Predikant Corvinus in de dienst bij te staan. Ruim twee jaren bloeide te Leeuwarden de nieuwe gemeente, die onder den naam van de pepernooten kerk bekend was, en hare takken strekten zich, ondanks vermaningen, teregtwijzingen en bedreigingen, die tot haar kwamen, wijd en zijd in Friesland uit, totdat op den 2den December 1802 door het departementaal bestuur een bevel werd uitgevaardigd, waarbij aan ieder verboden werd bijeenkomsten te houden waar geoefend, gekatechiseerd of gepredikt werd, zonder voorafgaande magtiging. De verdere loop dezer zaak behoort niet tot ons plan; wat er vervolgens van Corvinus werd blijkt niet.
Zie Ypey, Gesch. der Christ. Kerk in de 18e eeuw, D. VI. bl. 193-198; Ypeij en Dermout, Gesch. van de Herv. kerk in Nederl., D. IV. bl. 225-231. |
|