Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Hendrik van den Corput]CORPUT (Hendrik van den)Ga naar voetnoot(1), was de derde zoon van Mr. Johan van den Corput, eerst griffier en secretaris, daarna burgemeester der stad Breda, en van Authonia Montens, dochter van Henrik Montens, laatstelijk raad en thesaurier generaal van prins Willem I. Hij werd den 26sten Mei 1536 te Breda geboren. Na zich in de regtsgeleerdheid, waarschijnlijk aan de Leuvensche hoogeschool, bekwaam te hebben gemaakt, zette hij zich als advokaat in zijne geboorteplaats neder, waar hij, even als zijne talrijke familie, van zijne jeugd af aan de gezuiverde godsdienst was toegedaan en de bediening van ouderling bij de heimelijke gemeente aanvaarde. Bij de komst van den hertog van Alva volgde hij met al zijne broeders en zusters, zijn vader op diens vlugt den 17den September 1567, eerst naar het Kleefsche en van daar naar Lemgo, in Lippe Detmold, alwaar zijn vader op den 26sten Februarij 1569 overleed, waarna zijne moeder zich toen te Heidelberg nederzette. Hendrik maakte van deze gelegenheid gebruik, om zich in het Collegie der wijsheid onder Olevianus, Ursinus en andere beroemde mannen op de godgeleerdheid toe te leggen. Toen zijne moeder den 31sten Julij 1578 gestorven was, verliet hij Duitschland en reisde naar Dordrecht, waar hij, den 23sten van dat jaar, tot predikant was beroepen. Volgens de gewoonte | |
[pagina 734]
| |
dier dagen, werd hij een jaar daarna voor eenige maanden aan Breda ter leen gegeven, doch is aldaar, zoo als sommigen melden, geen vast predikant geweest. Van de amnestie door Philips II, koning van Spanje, te Breda in 1582 afgekondigd, werd hij uitgesloten. Hij was in 1581 lid der Nationale Synode te Middelburg en in 1582 der particuliere synode te Haarlem; terwijl hij ook tot de twaalf voornaamste predikanten behoorde, door de staten van Holland in 1587 te 's Gravenhage zamengeroepen, om, met den hoogleeraar Hadrianus Saravia, over eenige punten, rakende den welstand van land en kerk, te raadplegen. Te Dordrecht werd hij ten jare 1578 tot curator der Latijnsche school benoemd, en na den dood van zijn zoon Isaac, aarzelde hij niet eenigen tijd het conrectoraat aldaar waar te nemen. Eerstgemelde betrekking vervulde hij tot in 1587. In 1591 werd hij van wege de staten van Holland met zeven ambtgenooten, benevens eenige leden uit de edelen en staten, gecommitteerd, tot de daarstelling eener verbeterde kerkorde, en in 1593 naar Utrecht gezonden, om de twist in de kerk aldaar bij te leggen. Ook had de gemeente te Hoorn het voorregt van hem eenigen tijd tot leeraar te mogen hebben; daar hij, hoewel reeds bejaard, haar in 1599 voor eenige maanden te leen werd gegeven. In 1562, tijdens zijn verblijf te Breda, huwde hij met Adriana van Bregt, die hem vijf kinderen schonk, en die den 24sten Maart 1584 te Dordrecht overleed. Hij hertrouwde den 3den Januarij 1585 met Heijlwig Colvius, bij wie hij twee kinderen verwekte. Na met onvermoeiden ijver en voorbeeldige getrouwheid, gedurende drie en twintig jaren, de Dordtsche gemeente gediend te hebben, overleed hij den 22sten Augustus 1601, aan eene langdurige en pijnlijke ziekte. Hij rust met zijne eerste vrouw in het koor van de Augustijner kerk te Dordrecht. Hendrik van den Corput was ongetwijfeld een der voortreffelijkste en geleerdste mannen van zijnen tijd. Hij bezat eene groote bekwaamheid en rijke ervaring in kerkelijke zaken. Als gematigd man leeren wij hem kennen in de twisten met den graaf van Leicester; want ofschoon hij dezen zeer was toegedaan, ontraadde hij echter aan Goverd Havens, een verzoekschrift aan den graaf ter hand te stellen, behelzende eene door de Dordtsche burgerij onderteekende klagt over eenige leden der staten van Holland, die voorgaven, dat men de Engelschen niet vertrouwen moest, waardoor gewis vele onaangenaamheden zouden veroorzaakt zijn. Minder gematigd was hij echter jegens zijnen ambtgenoot Herman Herberts, tegen wien hij het hieronder vermelde werk schreef, met oogmerk om diens gevoelens te wederleggen en waarbij hij met veel hevigheid is te werk gegaan. Het werk door ons bedoeld, was eigenlijk eene vrije vertaling van het bekende werk van zijnen ambtgenoot Jeremias Bas- | |
[pagina 735]
| |
tingius, getiteld: Exegemata in Catechesin Religionis Christianae. Hetzelve was getiteld: Verklaringe op den Catechisme der Christelicker Religie, so die in den Belgischen oft Nederlantschen geunieerden Provinciën, en in der Keur-Vorstelicker Pals, in kercken ende scholen gepredickt ende geleert wort. Gemaect door Hieremiam Bastingium. Nu eerst wt de Latynsche in de Neder-duytsche sprake ghebragt, enz. Dordr. 1591. 8o., herdrukt 1594 en later.
Zie Bor, Nederl. Oorl., B. XXVIII. bl. 557 (21), B XXX bl. 329 (43), 331 (44); Hooft, Nederl. Hist. (1677) bl. 1240; Balen, Beschrijv. van Dordr., bl. 1024, 1025; Kok, Vaderl. Woordenb., D. X. bl. 547; Kist en Royaards, Nederl Archief voor Kerk. Geschied., D. III. bl. 329, D. VIII. bl. 192; Schotel, Kerk. Dordr., D. I. bl. 129, 131, 151-158; Glasius, Godgel. Nederl., D. I. bl. 305, 306; Schotel, de Illustre School te Dordr., bl. 19, 39, 40. |
|