Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 714]
| |
het leger, die gedurende het tijdvak van het bestaan der Bataafsche Republiek, zich jegens het vaderland hebben verdienstelijk gemaakt. Wij vinden hem het eerst vermeld als onder-luitenant bij het regiment artillerie Paravicini di Capelli, den 10den Februarij 1788, en den 22sten Februarij 1793, werd hij bevorderd tot ordinaris-meester vuurwerker bij het regiment artilleristen van den Prins Frederik van Oranje. Bij de zamenstelling van het Bataafsche leger, werd Cordes den 8sten Julij 1795 aangesteld als kapitein eener kompagnie der op te rigten brigade Bataafsche rijdende artillerie, en tevens belast met het kommando van die brigade, die toen te Breda onder zijne leiding zou worden zamengesteld. Met eenen grooten ijver, die zijne verrigtingen ook in latere jaren zoo zeer kenmerkte, is hij daaraan werkzaam geweest, en de goede vruchten, welke daarvan zijn geplukt geworden, zijn zeker voor een groot gedeelte aan hem te danken. Hij werd met zijne kompagnie ingedeeld bij de tweede divisie van het Bataafsche leger, waarover de generaal Dumonceau het bevel voerde, en maakte daarna achtereenvolgens deel uit der legerafdeeling, bestemd tot versterking van het legerkorps onder Moreau in 1796, der afdeeling bestemd tot het doen eener landing in Ierland in 1797, en van het leger dat in 1799 het hoofd moest bieden aan de Engelsche en Russische magten, die in Noord-Holland eene landing beproefden. Van den Agent van oorlog en van de generaals Brune, van Damme en Dumonceau, ontving Cordes de vleijendste getuigenissen over de uitmuntende wijze, waarop hij en de zijnen zich van hunnen pligt hadden gekweten. Niet minder lof oogstte hij in door zijne verrigtingen gedurende den veldtogt aan den Mein in 1800, de laatste welke hij tot roem van zijn wapen heeft medegemaakt. Kort nadat hij met zijne artilleristen in het vaderland was teruggekomen, werd hij den 16den April 1802 bevorderd tot luitenant-kolonel en kommandant van het eskadron ligte dragonders en der rijdende artillerie, die bestemd waren naar de Kaap de Goede Hoop. Met het fregat van oorlog, genaamd Maria van Reigersbergen, van 44 stukken, en gekommandeerd door den kapitein ter zee Lombard, zeilde hij den 5den Augustus 1802 uit Texel, en kwam den 20sten December van dat jaar in de Tafelbaai aan. Ook daar was het aan de onvermoeide zorgen en werkzaamheden van Cordes te danken, dat hij zeer spoedig eenen troep zamenstelde, die uit krachtvolle en schoone manschappen bestaande, ook door den goeden krijgsmansgeest en geoefendheid, algemeen werd bewonderd. Welligt dat zijnen al te grooten ijver in de dienst zijne gezondheid benadeeld heeft, want zijne krachten waren allengs uitgeput, en eindelijk bezweek hij na een langdurig lijden in de maand Junij 1804, | |
[pagina 715]
| |
betreurd door allen die hem van nabij hadden leeren kennen, en bijzonder door den gouverneur-generaal Janssens, en zijne trouwe krijgsmakkers, die hem naar de Kaap de Goede Hoop gevolgd waren. Aan de vele goede hoedanigheden, die hem als militair, zoowel in dagen van rust als op het veld van eer, zoo bijzonder kenschetsten, paarden zich ook burgerlijke deugden. Hij was in den omgang innemend en hulpvaardig, daar waar zijne diensten zijnen medeburgers slechts van nut konden zijn, en waardig is hij, dat zijne nagedachtenis in eere blijve bij het schoone korps Nederlandsche rijdende artillerie, wiens goeden naam hij bij den vreemden het eerst heeft weten te vestigen. Zijne echtgenoote, die reeds voor zijn vertrek uit het vaderland overleed, liet hem eene dochter na, die bij zijn sterven den ouderdom van veertien jaren bereikt had.
Zie Jhr. J.W. van Sypesteyn, Geschied. van het Regim. Ned. Rijd. Artill., uit bijzondere berigten aangevuld. |
|