belangrijk deel nemen. Hij werd in Januarij 1794 tot Generaal-Majoor der Infanterie benoemd, en nam als zoodanig deel aan de insluiting van Landrecies, waar hij het geretrancheerde kamp veroverde, en bevel ontving die vesting na de overgave met zijne brigade te bezetten.
Den 11den December van hetzelfde jaar verdedigde hij het fort St. Andries met roem tegen Moreau en Pichegru, die den terugtogt aannamen, zoodat het behoud van den Bommelerwaard aan hem te danken was, en bij den steeds aanwassenden toeloop der Fransche legerbenden, gaf hij, met zijne brigade geposteerd op den regter Waaloever, vernieuwde bewijzen van zijnen onbezweken ijver en krijgskundige verdiensten, door de voortgangen des vijands op te houden en den Waaloever te verdedigen, later ontving hij bevel om op Gorinchem terug te trekken, alwaar zijne brigade in April 1795 uit een ging en hij den prins naar 's Gravenhage volgde.
Na zich alzoo als soldaat en als aanvoerder op eene schitterende wijze te hebben doen kennen, viel op hem de keuze van den stadhouder en de staten generaal, om als parlementair bij den generaal Pichegru en de representanten van het Fransche volk, eenen wapenstilstand te bemiddelen; doch ofschoon hij zich daartoe gaarne leende en reeds naar zijne bestemming gesneld was, was den uitslag wel te voorzien geweest en kwam hij te laat, om nog iets voor het vaderland en het vorstelijk huis uit te rigten.
Bij de nieuw ingevoerde orde van zaken, legde hij zijne militaire waardigheid neder, en sloeg hij de herhaalde voordeelige aanbieding, om met zijn regiment in de Fransche gelederen over te gaan, standvastig af. Hij verliet het vaderland, om zich bij zijne echtgenoote, Francina Godardina Constantia, Baronnesse van Lijnden van Hoevelaken, met wie hij te 's Gravenhage den 1sten Julij 1782 in het huwelijk was getreden, en zijne kinderen, die zich allen te Brunswijk ophielden, te vervoegen. Hier genoot hij het vertrouwen en de vriendschap des regerenden hertogs in zoo groote mate, dat hij hem tot landdrost van het hertogdom Brunswijk benoemde, welke eervolle betrekking hij, met vrijwilligen afstand van het tractement en de emolumenten daaraan verbonden, aanvaardde.
Doch ook hier verloor hij de belangen van het vorstelijk huis en van zijn vaderland niet uit het oog. Toen prins Frederik te Osnabrug op nieuw troepen verzamelde, snelde hij derwaarts en stelde zich onder zijne bevelen. In 1799 was bij naar Zurich gezonden om mede te werken tot het oprigten van een nieuw Zwitsersch regiment, later begaf hij zich wederom naar den erfprins, die zich te Lingen ophield, en volgde hij dien vorst naar Engeland, waar hij behulpzaam was in het oprigten van het korps Hollanders in Engelsche soldij, hetwelk na de zamenstelling onder zijne leiding in 1800 gesteld, doch na den