[Martinus Hendrik Conrad]
CONRAD (Martinus Hendrik), tweede zoon van Frederik Willem Conrad, bovengenoemd. Werd geboren te Spaarndam den 25sten Januarij 1798, genoot even als zijnen broeder, na den dood zijns vaders, de bijzondere bescherming van Koning Lodewijk Napoleon, en ontving zijne wetenschappelijke opleiding aan de polytechnische school te Parijs. Reeds in 1816 werd hij door Koning Willem I aangesteld tot aspirant-Ingenieur, en was hij werkzaam bij het maken der nieuwe haven te Middelburg. Achtereenvolgens was hij tegenwoordig bij de daarstelling van de haven- en zeewerken van Ostende en van het kanaal de Zuid Willemsvaart, waarvan een gedeelte onder zijne leiding uitgevoerd werd. Hij was wederom te Brugge, toen de omwenteling van 1830 hem noodzaakte naar Holland te wijken.
In 1834 tot Ingenieur der eerste klasse bevorderd, werd hij in de provincie Gelderland in dienst gesteld. Dáár was het, waar hij tot aan zijnen dood eenen werkkring vond, waarin hij zich als Ingenieur en als Hoofd-Ingenieur bijzonder heeft onderscheiden.
In de eerstgemelde betrekking was hij inzonderheid belast, met de dienst langs den Boven-Rijn en de Waal tot Nijmegen en Lent, en aan het Pannerdensche kanaal, en in de tweede, toen hij ten jare 1849 op last des Konings werd aangewezen tot lid der gemengde commissie voor de gemeenschappelijke stroombewaring van den Rijn, van Bazel tot aan zee. Hij wist zich als zoodanig 's Konings goedkeuring zoo zeer te verwerven, dat: ‘ter zake van de loffelijke wijze, waarop hij zich door het vervullen der voormelde commissie (zegt het koninklijk besluit) van de hem opgedragen taak heeft gekweten,’ hij door Koning Willem III tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw benoemd werd. Late schonk de Koning hem de versierselen van Kommandeur der Orde van de Eikenkroon. De provincie Gelderland stelde zijne werkzaamheden op grooten prijs, waarvan de volgende woorden mogen getuigen, die in het verslag over 1850 van de Gedeputeerde Staten te lezen staan: ‘met een man aan het hoofd van de kunde, bekendheid met den Gelderschen waterstaat en geschiktheid om zaken te behandelen, als de Hoofd-Ingenieur Conrad, bijgestaan als hij het is, lijdt het geen twijfel, of de dienst laat niets te wenschen over.’ En weinige dagen na zijn overlijden, dat te Arnhem den 20sten Junij 1854 plaats had, erkenden dezelfde Staten in hun verslag over 1854, dat zijn afsterven een groot, zeer groot verlies voor Gelderland te noemen is.
Door algemeene keuze tot lid van den Raad der gemeente Arnhem benoemd, was hij een uitstekend en ijverig lid, wiens verdiensten door allen openlijk erkend werden. Door zijne bekwaamheden verwierf hij zich de algemeene achting, en paarde