hij ook met goedvinden van den Kerkenraad, het gewone en volle leeraarsambt bij de Hervormden ten einde toe bekleeden.
Colonius was een hevig tegenstander van Coccejus en de Coccejaansche gevoelens, en hij verzette zich in een zeer scherp geschrift over den zin des vierden gebods tegen dien Hoogleeraar. Eenigen tijd daarna werd hij te Deventer als predikant beroepen, en ofschoon dit geene bevordering was en hevige twisten die stad en gemeente toen verdeeld hielden, vertrok hij in het begin van 1664 derwaarts, waarschijnlijk omdat de nieuwelings aangestelde ambtgenoot Samuel van Diest hem minder welgevallig was, of dat het drukkende van zijne dubbele bediening hem daartoe bewoog. Hij verbleef in Deventer tot het jaar 1675, toen hij die, door de Munstersche troepen geteisterde stad verliet, en het leeraarsambt aanvaardde te 's Hertogenbosch. Hier overleed hij in 1684.
Behalve zijn tegen Coccejus gerigt geschrift, schreef hij nog:
Epicrisis honestatis rei trapeziticae, Hard. 1662. 12o.
Disputationes catecheticae. 4o.
Zie Soermans, Kerk. reg. bl. 149; H. de Jongh, Az., Naaml. der Predik. van het Geld. Synod., bl. 281; Bouman, Geschied. der Geld. Hoogesch., D. I. bl. 203, 328, II. 611, 653; Glasius, Godgeleerd Nederl., D. I. bl. 301.