Coeper, die de eer wilde hebben hem in persoon magtig te worden, beval zijne vervolging te staken; doch Kapitein Jonker, die op zekere hoogte had post gevat, kreeg van den Keizer, die de schuilplaats van Taroeno ontdekt had, last om hem dáár te overvallen. Deze, ofschoon hiertegen zwarigheid makende, voldeed aan dien last, en het was aan hem en op diens belofte van te zullen worden gespaard, dat Taroeno zich overgaf. Coeper was hierover woedend en werd door nijd verteerd, dat de eenige man die den oorlog gevoerd had, door een ander gevangen was, en het was op zijne aanrading, dat de belofte van levensbehoud schandelijk werd verbroken, en Taroeno met de meesten der zijnen vermoord werd. Door deze misdaad maakte Coeper zich verachtelijk, in plaats dat hij den dank inoogste, die hem, voor zijne bewezene diensten aan het vaderland, toekwam. Hij kwam in 1688 als Commandeur van de retourvloot in het Vaderland, en werd begiftigd met eene goude ketting en Medaille ter waarde van vijfhonderd gulden. Hij werd den 12den December 1692 benoemd tot buitengewoon Raad van Indië en vertrok den 11den Julij 1693 met het schip de Ridderschap van Holland derwaarts, maar na het vertrek van dat schip van de Kaap naar Batavia, in het begin van 1694, heeft men nimmer iets meer van hetzelve of van de bemanning vernomen.
Zie van Kampen, Geschied. der Nederl. buiten Europa, D. II. bl. 221-227; Teenstra, Bekn. Beschr. van de Ned Overz. Bezitt. bl. 259; uit medegedeelde berigten, uit het archief der O.I. Compagnie te Amsterdam, aangevuld.