bruikt en stond aan het hoofd van sommigen. Hij was een man vurig van aard en vaardig ter tale; dit bleek inzonderheid, toen hij in 1505 als Burgemeester van Groningen behoorde tot de afgevaardigden dezer stad, om in onderhandeling te treden met de Saksische bevelhebbers. Deze, trotsch in hunne eischen, kregen van hem ten antwoord: ‘indien wij overwonnen waren wat kondet gij meerder eischen? hebben wij ter vermijding daarvan niet reeds zoo lang geoorloogd en menigvuldige gevaren uitgestaan? Neen, zoo lang er bij ons mannen zijn, die het zwaard kunnen dragen, komen wij in eeuwigheid tot die laagte niet.’ In het jaar 1515 werd hij en Jhr. Lubbert Clant met veel volk tegen den zoogenaamden zwarten hoop afgezonden. Zij sloegen de Gelderschen bij Dokkum en behaalden eenen grooten buit bij Leeuwarden en bij Franeker. Jammer is het, dat ons van zijnen levensloop zoo weinig bekend is. Hij was gehuwd met Hille Huninga. Zijn sterfdag is onbekend.
Zie Tegenw. Staat van Gron. en Ommel., D I. bl. 250; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 256.