het besluit hadden genomen, een gelijksoortig verzoek te doen, op den naam van ontwerp eener moderatie tot matiging der plakaten. Tot overbrenging van dit verzoekschrift ten Hove werd door de Staten eene commissie benoemd, bestaande uit Otto van Egmond, Heer van Keenenburg, die het Verbond der Edelen geteekend had, en Adriaan, Heer van Mathenes, uit de Hollandsche Edelen, en twee uit ieder der grootste steden, benevens 's Lands Advocaat Jakob van den Einde. Doch naauwelijks waren deze gemagtigden te Brussel gekomen, of zij vernamen dat hun vertoog daar reeds eenige dagen bekend en gelezen was. De Raadsheer Coebel, die dit den Advokaat van den Einde had aangediend, had er zelfs bijgevoegd: ‘hoe dit vertoog bevonden was van gelijken inhoud als het verzoekschrift der Edelen, die men Geuzen noemde, en welker bedrijf bij den Koning, zoo kwalijk genomen was, dat zij gevaar liepen in zijne hoogste ongenade te zullen vervallen.’ Voorts gaf hij in bedenking, of de Staten met het inleveren van hun vertoog het bedrijf der Geuzen niet billijkten en zich dus ook aan gelijk gevaar blootstelden, en tredende in het onderzoek van het vertoog zelf, merkte hij aan: ‘dat er eene vrijheid in begeerd werd, die het land voor allerlei verleiders en kwaaddoeners openstellen moest; waarom het inkomen van vreemde Leeraren, het openlijk prediken, de opschuddingen onder de gemeenten en andere zwarigheden, die er uit te wachten waren, den Staten zouden worden ten laste gelegd.’ Ten slotte zeide hij: ‘dat hun vertoog geen vrucht zou doen, alzoo zij geen ander antwoord van de Landvoogdes te wachten hadden, dan den Geuzen reeds gegeven was.’ Alle deze redenen van Coebel strekten, om de gemagtigden van Holland af te schrikken van het inleveren van hun vertoog,
voor en aleer het aanmerkelijk gewijzigd was.
In October van hetzelfde jaar 1566 werd Coebel naar den Bisschop van Osnabrug gezonden, van welke zending hij zich wederom met veel beleid kweet. Den 6den November werd hem eene nieuwe zending opgedragen naar den Keurvorst van Trier, op welke reis hij den 17den dier maand aan eene plotseling opgekomen ziekte, te Keulen in het aartsbisschoppelijk paleis overleed.
Coebel was gehuwd met Jeanne Boisot, de zuster van den beroemden Admiraal van Zeeland, die na het overlijden van haren echtgenoot hertrouwde met David van Valkesteyn.
Zie Viglii Epistolae in Hoynck van Papendrecht, Analecta, Tom. I. P. II. p. 359, 360, 365 en 391; Strada, Bell. Belg., L. VII. p. 370; van Leeuwen, Bat. Ill., bl. 936; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI. bl. 151-155; Te Water, Hist. van het Verbond der Edelen, St. I. bl. 361, St. III. bl. 451; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Arend, Alg. Geschied. des Vaderl., D. II. St. IV. bl. 265-267; Groen van Prinsterer, Arch.