Roma typis Rev. Camerae Apostolicae superiorum permissu impressae, welk geschrift later ook in het Hollandsch en Fransch het licht zag.
Maar dit alles mogt niet baten; bij decreet van 13 Mei 1702 werd Codde in zijne betrekking van Apostolisch Vicaris geschorst, zonder dat dit besluit door eenige reden hoegenaamd werd gemotiveerd. Men liet er hem zelfs geheel onkundig van, en blijkbaar was de toeleg, om Codde zijn verder leven in Rome te houden, zoo niet de krachtdadige opeisching der Staten-Generaal, gepaard met de bedreiging van alle Jesuieten te zullen verbannen, den Paus genoodzaakt had, hem te laten vertrekken. Zoo kwam Codde den 26sten Junij 1603 te Utrecht terug en vond zijn bisdom in de grootste verwarring, daar het meerendeel der geestelijkheid, aan hem getrouw, weigerde de Cock als Apostolisch Vicaris te erkennen, terwijl de Staten dien uit het land verbanden. Codde, zonder eenigen vorm van proces veroordeeld, kon zijn opvolger niet erkennen, maar uit eerbied voor den Paus besloot hij, zijne bisschoppelijke waardigheid niet verder uit te oefenen; tot verdediging van zijn gedrag schreef hij eene Declaratio apolegetica. 1706. 12o., ook in het Hollandsch en Fransch overgezet.
Als ambteloos burger overleed hij te Utrecht den 18den December 1710 en werd te Warmond begraven, niettegenstaande de congregatie der inquisitie te Rome hem eene kerkelijke begrafenis en de gebeden der geloovigen onwaardig gekeurd had.
De goede naam van Codde werd ook na zijn overlijden ijverig verdedigd door de Utrechtsche geestelijkheid tegen de gedurige aanvallen der Jesuieten en vooral tegen het eerroovende geschrift van Theodorus de Cock; dit laatste werd beantwoord door den Aartspriester van Delfland, Johannes Christiaan van Erkel, terwijl Codde vroeger reeds was geregtvaardigd door Petitpied, en vooral door het belangrijke namelooze boek: Defensio piae memoriae ill. ac reverendd. D.P. Codde, Archiepiscopi Sebasteni. 1711.
Hij was een zeer deugdzaam mensch, hetgeen zelfs zijne vijanden niet konden loochenen; hij was spaarzaam, zedig in den omgang, sober aan tafel, had weinig dienstboden, was eerbaar in het gesprek, goedaardig, vriendelijk en gestreng.
Ter zijner eer zijn twee gedenkpenningen geslagen, beschreven in Köhler, Münzbelustiging, D. VII. bl. 391 en 441 en bij van Loon, Nederl. Historiepp., D. IV. bl. 419.
Zijn portret komt voor in de Batavia Sacra en in Muller, Catal. van Portretten, No. 1079 en 1080.
Zie v(an) H(eusden) en v(an) R(hijn), Kerkel. Oudhh., D. I. bl. 471-478; Hoynck van Papendrecht, Hist. der Utr. Kerk, bl. 46-58; Roomsch Kath. Jaarb., 1843, bl. 109, 112-114, 119; Biogr. Univers.; Moreri, Grand. Dict. Hist.; de Feller, Dict. Hist.; Ypey, Gesch. der Christ. Kerk in de XVIIIde eeuw, D. XII, bl.