Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Clodio]CLODIO was omstreeks het jaar 425 Koning der Salische Franken. Deze stam der Franken werd, in tegenoverstelling der Ripuariërs, die de oevers van den Rijn nabij Keulen en hooger op, bewoonden, Saliërs genoemd, volgens sommigen naar den IJssel (in het Latijn Isala geheeten), volgens anderen naar hunne oude hoofdstad Oldenzaal. Zooveel is zeker, dat zij ten tijde van Clodio ons Vaderland benoorden den Rijn, het Eiland der Batavieren, en de aan onze gewesten grenzende streken van Duitschland bewoonden, en dat de zetel van hun rijk toenmaals te Dispargum (ongetwijfeld het tegenwoordige Duisburg) gevestigd was. Gebruik makende van de regeringloosheid in het Romeinsche Rijk, tijdens de minderjarigheid van Keizer Valentinianus III, breidden de Franken zich ook aan den linker- | |
[pagina 477]
| |
oever des Rijns uit, maar werden door Aëtius, Romeinsch Bevelhebber in Gallie, teruggedreven, die met Clodio een verbond sloot. Desniettemin ving deze in 445 eenen nieuwen krijgstogt aan, trok door de talrijke bosschen, die toen het hedendaagsche België overdekten, tusschen de Maas en de Schelde door, vermeesterde de Romeinsche vestigingen te Doornik en Kamerijk, en breidde zijne veroveringen tot aan de Somme uit. Hier stuitte hem echter Aëtius in zijne zegenrijke baan, ja, versloeg hem het volgende jaar bij Elena [Lens in ArtoisGa naar voetnoot(1)]. Deze overwinning was echter zoo weinig beslissend, dat de Romeinen een verbond met de Franken sloten, waarbij deze laatste alle hunne veroveringen behielden. Clodio, de eerste Frankische Koning, van wien de geschiedenis met voldoende zekerheid spreekt, moet dus als de eigenlijke Stichter van het later zoo beroemde Frankische rijk worden beschouwd, en deze Vorst zag op Nederlandschen bodem het eerste levenslicht. In 448 overleed hij, het rijk aan zijne beide zonen nalatende, wier oudste de Hunnen te hulp riep, maar de jongste Merovëus met hulp der Romeinen het rijksbestier behield. Van dezen Merovëus, werden de latere Koningen der Franken Merovingers genaamd.
Zie Gregorius Turonensis, II. 9; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. I. bl. 282-289; Arend, Algem. Gesch. des Vaderlands, D. I. bl. 282. |
|