Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 472]
| |
1643, was de oprigter der Posterijen in zijne geboortestad. Nadat hij de Regering onderscheidene malen had aangetoond, hoe dienstig en noodzakelijk het was, aldaar eene posterij op te rigten, tot bevordering van der ingezetenen koophandel, vond die Regering goed, hem het beleid daarvan ten jare 1662 op te dragen, en hem in het jaar 1666 tot eerste Postmeester aldaar aan te stellen: ‘om uit naam der Heeren Regeerders, alle de brieven en pakjes naar andere steden der Vereenigde Nederlanden, alsmede naar andere Landen, Rijken en Steden spoedig te doen overbrengen, eenen ieder derhalve verzoekende hem in die waardigheid te willen erkennen, dewijl hem alleen macht gegeven wordt, om voor zich en zijne dienaers den posthoorn te moogen voeren: verzoekende verder alle Heeren en Amptenaaren der Vereenigde Nederlanden, hem daarin te erkennen, behulpzaam te zijn, en niet te willen verhinderen, alzoo men hier uit veel nut en gemak genieten zoude.’ Clignett had, door zijne onvermoeide vlijt, binnen zeven jaren tijd de posterij te Leiden op eenen geregelden voet gebragt. Doch ook in andere opzigten stond hij zijne geboortestad ten dienste; zoo maakte hij in het woelige jaar 1672 deel van eene ruiterbende, waarvan zes en zestig der gegoedste burgers lid waren, die haar op hunne eigene kosten hadden opgerigt, ten einde de rust in de stad te bewaren. En toen de Franschen in December van dat jaar, wegens den invallenden dooi, hunnen toeleg op Leiden en 's Gravenhage moesten staken, en naar Bodegraven en Zwammerdam terugkeerden, haastte hij, die zich destijds aan de brug van het laatstgemelde dorp bevond, om onle te stellen, dat de noodige paarden gereed stonden, om de vereischte berigten alom te brengen, en om die blijde mare, door afgevaardigde renboden aan de steden Amsterdam, Gouda en Rotterdam te berigten. Hij zelf begaf zich te post naar Leiden, om dit gewenschte nieuws den Burgemeesteren zijner stad bekend te maken. Tot belooning van dezen ijver werd Clignett later door de Regering der stad met eenen gedenkpenning vereerd. Clignett was een man van onbesproken leven en zeer liefdadig omtrent de armen, waarvan hij nog blijk gaf bij zijn overlijden, den 7den October 1727, want bij zijnen uitersten wil, had hij 10,000 gulden bestemd voor de Waalsche gemeente, om uit de inkomsten een naarstig jongeling, vier of vijf jaren, te laten studeren in de Godgeleerdheid, ten einde tot Leeraar der gemelde gemeente te worden bevorderd; terwijl hij eene gelijke som met het zelfde oogmerk aan de Waalsche gemeente te Geneve had vermaakt, bepaaldelijk tot onderstand van Waldensen, welke zich tot de Evangeliedienst in de valleijen van Piemont aan de hoogeschool zouden bekwaam maken. Het schijnt, dat Clignett door afstamming of aanverwantschap tot de Waldensen in naauwe betrekking stond. Althans hij bevorderde in 1689 den terugkeer der verdreven Waldensen in hun Vaderland, door | |
[pagina 473]
| |
aan hunnen aanvoerder Henri Arnaud de gelden daarvoor benoodigd, te verschaffen. Arnaud zegt toch in zijne Préface voor de Rentrée des Vaudois, ‘Je puis dire à sa gloire que sans lui la chose auroit été impossible.’ Hij overleed in 1727, waarschijnlijk ongehuwd, althans zonder kinderen na te laten.
Zie van Loon, Nederl. Historipp., D. III. bl. 85, 112, 359; van Mieris en van Alphen, Beschr. van Leyden, D. II. bl. 479-486; de Chalmot, Btograph. Woordenb.; Kist en Royaards, Archief voor Kerkel. Gesch. inzond. van Nederl., D XVII, bl. 22-25; J.C.W. le Jeune, het Brievenpostw. in de Republ. der Vereen. Nederl. bl. 219. |
|