Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 426]
| |
in de school van Adam Luyr. Hij was omstreeks 1550 eerste Kapelmeester van Keizer Karel V, in wiens dienst hij zijn geheele leven bleef. Volgens sommigen overleed hij in 1565, hoewel anderen 1550 als zijn sterfjaar opgeven. Met regt wordt hij als een werkelijk verbeteraar der eerst ontluikende kunst des contrapunts en der fuga geroemd. Zijne menigvuldige werken eerst na zijnen dood uitgegeven, hebben eene groote vermaardheid verkregen en zijn door geheel Europa verspreid geworden. Zijn stijl is eenvoudig en natuurlijk, zijne harmonie zuiver en duidelijk. Zijne werken bestaan in vele meerstemmige missen, geestelijke en wereldlijke gezangen, vele Fransche en andere liederen en meerdere Canons, van welke Hawkins in zijne Gesch. B. 2 bl. 362 een vijfstemmige Cirkel-Canon mededeelt. Onderscheidene zijner werken vindt men nog in de Koninklijke Bibliotheek te Munchen. Belangrijk met betrekking tot dezen componist is de volgende mededeeling voorkomende in het Jaarboek van het Koninklijk Nederlandsch Instituut van 1851. ‘De Heer Viotta deelde der vierde klasse uit een werk van C. von Winterfeld ’Zur Geschichte heiliger Tonkunst eenige bijzonderheden mede over het oude volksgezang in Nederland, en meer bepaaldelijk over den, als Componist en uitgever van toonkundige werken beroemden Tilman Susato, die in de eerste helft der zestiende eeuw te Antwerpen leefde, toen de toonkunst in Braband, Vlaanderen en Henegouwen den grootsten bloei bereikte, en zij van daar hare meesters over Duitschland en Italië verspreidde. Deze Susato deed veel tot verbetering van het volksgezang, en poogde eene verzameling van liederen uit te geven, tot welk einde hij alle toonkunstenaars van zijn vaderland uitnoodigde om hem hierin behulpzaam te zijn; echter met de bijvoeging dat alles wat losbandig, ligtzinnig of oneerbaar was, daaruit zou geweerd worden; iets dat volgens de uitgaven van dien tijd niet altoos werd in acht genomen. Het eerste deel verscheen in 1551 getiteld: ‘Het ierste boexke met vier partijen, daer inne begrepen zijn XXVIII. nieuwe amoureuse liedekens in onser Nederduytsche tale, gecomponeert bij diversche componisten, zeer lustich om te singen en spelen op alle musicale instrumenten. Gedruckt t'Antwerpen bij Tilman Susato, wonende over die Nieuwe Wagte, in den Cromhorn (superius, contratenor, tenor, bassus) cum gratia et privilegio, anno MCCCCCLI. Deze liederen waren vierstemmig op wereldsche melodiën. In het zelfde jaar verscheen het tweede deel met zeven en twintig nummers onder den zelfden titel. De namen der Componisten zijn niet overal opgegeven, maar men ziet toch, dat er meerdere hebben bijgedragen; zee zijn van Susato zelven, zes van Josquin Baston, vijf van Carel Soulinert, drie van | |
[pagina 427]
| |
Lupus Hellineks, twee van Hieronijmus Vinders; terwijl Willaert, Anton Barbe, Geerhart, Benedictus, Verbonet, N. Ligoes en Clemens non Papa, ieder één leverden. In het zelfde jaar kwam nog het derde deel uit, getiteld: Het derde musyk-boexke, begrepen in 't ghetal van onser Nederduytsche sprake, daer inne begrepen zijn allerhande danserije, te wetens bassedansen, ronden, allemaingien, pavanen ende meer andere, mits oeck vijftien nieuwe gaillarden, zeer lustich ende bequaem om te spelen op alle musicale instrummenten. Ghecomponeert ende naer de instrumenten gestelt duer Tielman Susato, in 't jaer ons Heeren MDLI. Gedrukt te Antwerpen bij Tilman Susato. Het bleek echter, dat aan het doel des uitgevers niet werd beantwoord; de madrigaalstijl, waarin het werk geschreven werd, was daartoe niet geschikt, daar de oorspronkelijke melodie moeijelijk te herkennen was, als zijnde onder de harmonie begraven, en achter de figuren van het contrapunt verborgen; de melodie moest meer uitkomen, en slechts spaarzaam begeleid worden. Na vijf jaren verwezenlijkte Susato een ander plan. Hij koos de in 1540 te Antwerpen bij S. Cock uitgegeven Souter-Liedekens, bevattende vele bekende en geliefkoosde melodiën, en gaf die driestemmig uit. Hij riep de hulp in van Jacobus Clemens non Papa, een der beroemdste componisten van dien tijd, die bijna de geheele bewerking leverde. In 1556 kwam dit als vierde deel uit, onder den titel van: Het vierde musyck-boexke met dry parthien, waerinne begrepen zijn die ierste XLI psalmen van David, ghecomponeert by Jacobus Clemens non Papa, den tenor altyd houdende die voise van gemeyne bekende liedekens, seer lustich om te sinter eere Gods. Gedruckt te Antwerpen bij Tilman Susato. Hier zijn de geestelijke liederen niet als vroeger, op volksmelodiën toegepast. De eenvoudige melodie is behouden. De zangwijs ligt gewoonlijk in het midden, tusschen de boven- en grondstem. Het vijfde deel verscheen in het zelfde jaar, en bevatte drie en veertig liederen, waarvan negen de zangwijs in de bovenstem hadden, hetgeen eene groote verbetering was. Ook het zesde deel verscheen nog in het zelfde jaar en bevatte veertig liederen. In 1557 kwam het zevende en laatste deel in het licht, bevattende, behalve de melodiën der negen en twintig nog overblijvende psalmen, nog zes anderen. De bewerking was schoon, naar de geleverde proeven te oordeelen. Het doel was, door middel van volksmelodiën den geestelijken tekst ingang te verschaffen; doch dit doel werd niet getroffen, omdat de kerkelijke zin, de door geen heilige kunst gewijde melodiën in het heiligdom verbood. Nogtans waren de Souter-Liedekens de eerste sporen van geestelijk volksgezang in de Nederlanden.’ Van de werken van Jacob Clemens zijn verder nog bekend. | |
[pagina 428]
| |
Missac cum quatuor vocibus, auctore Clemente non Papa. Lib. I-IX Lovan. 1558. van welk werk een exemplaar in 1794 met het muziek-archief in Koppenhagen verbrandde. Cantionum sacrarum 4 voc. Lib. I-VII. Lovan 1567. 4o. Chansons françaises à quatre parties. Louvain 1569. Missa defunctorum. Lovan 1580, in fol. max. Ook vindt men nog enkele stukken van dezen meester in Premier livres de Chansons à 4 parties. Louvain, 1558 en in Motetti del Labirinto. Venetiis, 1554 in 4o. Maar vooral is Commer's Collectio operum musicorum Batavorum Saeculi XVI, uitgegeven op kosten der Maatschappij tot bevordering der Toonkunst, rijk aan compositiën van dezen meester, waarschijnlijk door den verzamelaar uit de bibliotheken van Munchen en Berlijn ontleend. Zoo bevat de eerste bundel: Vox clamantis in deserto vijfstemmig. Angelus domini, vijfstemmig. Deus adjutorium meum intende, zesstemmig. Ego flos campi, zevenstemmig. Pater peccavi, achtstemmig. De tweede bundel bevat: Pastores quidnam vidisti, vijfstemmig. Jerusalem surge, vijfstemmig. Super ripam Jordanis, vijfstemmig. De derde bundel: Jerusalem cito veniet, vierstemmig. Tu es Petrus, vierstemmig. Venit vox de coelo, vijfstemmig. Mane nobiscum Domine, vijfstemmig. Levaei oculos meos, zesstemmig. Ave martyr gloriosa, zesstemmig. Clemens et benigna, zesstemmig. Jubilate Deo, zesstemmig. Virgo prudentissima, zesstemmig. De vijfde bundel: Tristitia obsedit, vierstemmig. Erravi sicut ovis, vierstemmig. Venit ergo rex, vierstemmig. Nunc dimittis, vierstemmig. De achtste bundel bevat een vijfstemmig consolabatur. Verder bevat de tiende bundel nog in manuscript: Nobilie illa inter, vierstemmig. Obsecro Domine, vierstemmig. Domine Deus excercituum, vierstemmig. Domine clamavi, vierstemmig. Adesto dolori meo, vierstemmig. Ego me diligentes, vijfstemmig. Concussum est mare, vijfstemmig. Misit me vivens, vijfstemmig. | |
[pagina 429]
| |
Quam moesta dies, vijfstemmig. O Maria vernans rosa, vijfstemmig. In te Domine speravi, vijfstemmig. Servus tuus ego sum, vijfstemmig. O bone Jesu, vijfstemmig. In honore beatissimae Annae, vijfstemmig. Ascendit Deus, vijfstemmig; terwijl de vijftiende bundel nog bovendien een zesstemmig Fremuit spiritus inhoudt.
Zie Schilling: Universal-Lexicon der Tönkunst; F.J. Fetis, Prijsverh. van de vierde klasse van het Koninkl. Nederl. Instit., bl. 35; Jaarbb. van het Koninkl. Nederl. Instit. van Wetensch. Letterk. en schoone Kunstt. voor 1851; Catal. der Muzijk- en Boekww., toebehoorende aan de Maatsch. tot bevord. der Toonk. |
|