Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Herman Gideon Clemens]CLEMENS (Herman Gideon), geboren te Groningen den 20sten Augustus 1701, volbragt zijne letteroefeningen in zijne geboortestad. Hij werd in 1723 Proponent en vervolgens in 1725 te Ter Aa, in de provincie Utrecht, in 1727 te Tholen en in 1737 te 's Hertogenbosch tot Predikant beroepen, in welke laatst gemelde stad hij in 1739 tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid werd aangesteld. Hij aanvaardde deze waardigheid den 21sten | |
[pagina 423]
| |
Januarij van dat jaar, met eene plegtige redevoering, over het gevoelen van Jacobus omtrent den GodgeleerdeGa naar voetnoot(1), en den 29sten November 1740 werd er onder zijne voorzitting, een twistgeding verdedigd over het regt gebruik van den Mammon der ongeregtigheid, zijnde eigenlijk eene Verhandeling over Lucas XVI. vs. 9, verdedigd door Ludovicus Franciscus Krajenhoff. Hij zelf werd den 18den Augustus 1753 aan de Hoogeschool te Harderwijk eershalve tot Doctor der Godgeleerdheid bevorderd. In 1757 ontstond er in de gemeente te 's Hertogenbosch eene zeer hoog klimmende twist tusschen Clemens en diens ambtgenoot Johannes van Alphen over de leer van het verbond der werken, welke echter door tusschenkomst der Gecommitteerden van den Raad van State in het zelfde jaar spoedig werd bijgelegd. Clemens is gehuwd geweest met Antoinette Rosina Tscharner, met wie hij in een allergenoegelijkste echtverbindtenis heeft geleefd tot aan zijnen dood, welke voorviel den 23sten Februarij 1772, terwijl zijne gade een groot half uur later overleed. Clemens bezat als mensch en Leeraar uitmuntende hoedanigheden. Hij was vriendelijk, verdraagzaam en leidde een godvruchtigen wandel; voorts onvermoeid in het studeren, zeer naarstig in het waarnemen van de predikdienst, ijverig in het onderwijzen der jeugd, en buitengemeen nuttig in zijne leerzame gesprekken; dat hij buitendien geleerd was, getuigen sijne door den druk verspreide schriften, welke zijn: Dissertatio de Mari Salomonis aeneo. Traj. 1723. Gron. 1732 8o. Heylige Versamelingen, bevattende een Verklaringe van eenige uytgezogte Stukken des Ouden en Nieuwen Testaments, ontleent en volgens de nadruk der Spreekwyzen verklaart. Middelb. 1733 4o. tweede druk. Leyd. 1749 4o. De regte Werkzaamheid van het Volk des Heeren in tijden van elende, in ses Leerredenen voorgesteld. Amst. 1749 4o. Ontledende verklaring van het H. Euangelium na de beschrijving van Lucas, waarin de spreekwyzen in haaren nadruk nagespoort, de Waarheden in dezelve opgesloten. Leyd. 1749-1758, 3 deelen 4o. De Geestelyke Waaksaamheid en Rust in Jehovah. 4o.
Zie van Abkoude, Naamreg. van Nederd. Boeken, D. I. St. I, III. IV. V. en VI; Velingius, Redev. over de Illustreschool te 's Hertogenbosch, bl. 89-93; de Jongh, Naaml. van de Predd. der Geldersche Synode, van Abeonde en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Bocken; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Ypey en Dermout, Geschied. van de Herv. kerk in Nederl. D. III. bl. 496; | |
[pagina 424]
| |
Hermans, Conseel. Onom. Liter.; Bouman, Geschied. der Geld. Hoogeschool, D. II. bl. 411 en 412; Glasius, Godgel. Nederl. Adelung, Forselcung von Jöchor Gelchrten Lesicon. |
|