en zoo vervolgens den minderen bedienden der Nederlanders toegestaan, om voor zekere door de Japannezen bepaalde som aan goederen aan dezen te mogen verkoopen, en voor eene dergelijke som aan Japansche goederen te mogen inkoopen, mits daarvan 's keizers tol betalende, niet begeerende, dat die, hetzij door de onzen of door de Japannezen, zou ontdoken worden. Doch Cleijer had hierbij zooveel gesloken, dat hij, met twee Onderkooplieden, voor altijd op levensstraffe uit Japan werd gebannen en negen-en-dertig Japansche tolken als halsmisdadigen gevangen gezet en ter dood gebragt werden.
Zie Valentijn, Oud en Nieuw Oost-Indiën D. V. c. bl. 44; 45, 58; Teenstra, Nederl. Overz. Bezitt. bl. 640.