aanvang van den slag, tot Civilis over, die daardoor de overwinning behaalde. Bevreesd om tweedragt onder de Batavieren te verwekken, durfde Civilis zijnen vorigen mededinger niet bij zich in het leger te houden, en zond hem daarom naar de Friezen, waar hij streng werd bewaakt. Labco wist echter door omkooping te ontsnappen, en door de ondergane behandeling op wraak bedacht, verried hij de zaak zijns volks; hij begaf zich nu tot den Romeinschen Bevelhebber Dillius Vocula, die zich toen te Colonia Agrippina (Keulen) ophield, en beloofde hem, zoo men hem eenige troepen toevertrouwde, het grootste deel der Batavieren van Civilis af te trekken. Met eene kleine bende voetknechten en ruiters, trok hij nu naar België, waar hij eenige inwoners onder zijne vanen vereenigde, en door gedurige strooptogten de landpalen der Kaninefaten en Marezaten, (de kustbewoners van Holland en Zeeland) verontrustte. Toen Civilis, na de inneming van Vetera en het verbond met Colonia, België aan de Romeinen wilde ontrukken, hield Labeo hem met eene zamengeraapte bende van Tongeren, Betasiërs en Nerviërs (bewoners van Limburg, Luik en Namen) aan de brug over de Maas, (vermoedelijk ter plaatse, waar nu Maastricht ligt) tegen. De strijd bleef lang twijfelachtig, totdat eindelijk over den stroom gezwommen Germanen, Labeo in den rug vielen; nu liepen zijne benden tot Civilis over, terwijl hij zelf de vlugt nam, door Civilis gedurende geruimen tijd in het onherbergzame Ardennerwoud vervolgd. Verder zwijgt de geschiedenis over zijne daden.
Zie Tacitus, Hist., IV. 18, 56, 66 en 70; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. I. bl. 127, 128, 148, 149, 157, 158; Arend, Alg. Geschied. des Vaderl., D. I. bl. 151, 165, 171 en 172.