| |
[Christiaan]
CHRISTIAAN, Hertog van Brunswijk en Bisschop van Halberstadt, derde zoon van Hendrik Julius, Hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel en van Elizabeth, dochter van Frederik II, koning van Denemarken, zag den 20sten September 1599, op het slot Grüningen in het Sticht Halberstadt het eerste levenslicht. Nadat hij zijn' waardigen vader reeds in den jeugdigen leeftijd van veertien jaar verloren had, en aan de Hoogeschool te Helmstädt, eenige wetenschappelijke opleiding genoten had, werd hij op den 16den Augustus 1616 na het overlijden van zijnen jongeren broeder Rudolf tot Bisschop van Halberstadt verkozen, en als zoodanig, den 10den Mei 1617, ingehuldigd, hoewel de Keizer geweigerd had, zijne keuze te bevestigen. Zijn onrustige krijgszuchtige aard noopte hem echter spoedig zijn Bisdom te verlaten en als Ritmeester bij de Staten in dienst te treden, om onder Prins Maurits, toen op het hoogste toppunt van zijn' oorlogsroem, den krijg te leeren. In Holland ontmoette hij ongetwijfeld het eerst den verdreven Koning van Bohemen, Frederik V, Keurvorst van den Paltz en diens gemalin Elisabeth, dochter van Jacob I, Koning van Engeland. Bewogen met het lot dezer schoone en ongelukkige Vorstin, nam Christiaan haren handschoen stak dien op zijnen hoed en zwoer, dat hij niet eer zou rusten, noch er dien afnemen, voor en aleer hij haren echtgenoot in zijn rijk hersteld had, zooals hij dan ook altijd dien handschoen op zijnen hoed heeft gedragen. Toen hij nu ten gevolge van dien eed het leger van Prins Maurits te Rees verliet, om op naam van den Koning te werven, bezat hij geen tien rijksdaalders, doch hij
was zoo bemind bij het krijgsvolk, dat hij weldra een tamelijk leger op de been kreeg, waarmede hij in de herfst van het jaar 1621 Neder-Hessen verwoestte en den Keurvorst van Mentz Ameneburg ontweldigde. Daarop wilde hij zich met Ernst, Graaf van Mansfeld, even als hij een Partijganger, die op naam van Frederik V de Katholieken in Duitschland bekampte, vereenigen, doch werd door Graaf Jacob van Anholt, Generaal der Katholieke Ligue, in het Buscheckerthal bij Giessen teruggedrongen en genoodzaakt naar Westphalen te keeren. Hier veroverde hij Lippstadt en Soest op de Spanjaarden, en in Januarij 1622 de hoofdstad van het Sticht Paderborn, den schrik door het geheele land verspreidende, terwijl hij de kloosters en kerken van hunne nuttelooze rijkdommen ontlastte. Bezield met een gloeijenden haat tegen de Jezuiten, noemde hij zich ‘den vriend van God en den vijand der Papen’ en liet zelfs rijksdaalders slaan met dit opschrift: Gottes freund, der Pfaffen feind, met de keerzijde: Tout avec Dieu. Zijne vijanden gaven hem den naam van ‘den tweeden Attila,’ doch zijne vrien- | |
| |
den noemden hem om zijne gedurige zwerftogten ‘den Duitschen Ulysses.’
Na in Februarij een Keulsch leger van 3000 voetknechten en 600 ruiters tusschen Werle en Soest verslagen te hebben, wendde Christiaan zich weder zuidwaarts; alsnu dreef hij bij Lippspringe den Graaf van Anholt terug, trok bij Höxter over de Wezer, brandschatte de Stichten Hildesheim en Fulda, en veroverde den 16den Junij de stad Höchst. Maar als hij hier over den Main wilde trekken, greep hij vier dagen later tegen den raad van den Heer von Fleckenstein, die hem door den Markgraaf van Baden tot wegwijzer gezonden was, het Katholieke leger onder den beroemden Tilly en den Spaanschen veldheer Don Gonzales de Cordova aan, maar kreeg de nederlaag, doordien zijne troepen in geen behoorlijke orde geschaard waren, en daar de brug, over den Main geslagen, brak, verloren vele van de zijnen het leven, terwijl hij zijn grofgeschut en bagaadje verloor. De Hertog wist echter uit zijne verstrooide manschappen nog 13000 man te verzamelen, waarmede hij zich eindelijk te Bensheim aan de Bergstrasse met Mansfeld vereenigde. Gezamenlijk trokken zij nu naar den Elzas, waar Koning Frederik, door den Keizer met de teruggave zijner erflanden gevleid, in hun leger verscheen, en hen den 23sten Julij plegtig uit zijnen dienst ontsloeg. De beide partijgangers dus van den naam, waarvoor zij streden beroofd, onderhandelden nu, na vruchtelooze pogingen, om zich insgelijks met den Keizer te verzoenen, met den Hertog van Bouillon, ten einde de Fransche Protestanten tegen Lodewijk XIII te ondersteunen.
Zij trokken dien ten gevolge in Lotharingen, verwoestten aldaar de Bisdommen Metz en Verdun, en waren reeds tot de grenzen van Champagne genaderd, toen het Fransche hof hen met onderhandelingen zoolang wist op te houden, tot het gunstige oogenblik verliep, en de grenzen behoorlijk versterkt waren. Naar Sédan terug getogen, werden zij hier door de Staten voor drie maanden in dienst genomen, om Bergen-op-Zoom, door Spinola belegerd, te helpen ontzetten. Ter bereiking van dit doel trokken zij dwars door de Spaansche Nederlanden, hetwelk don Gonzales de Cordova hen zocht te beletten; den 29sten Augustus 1622 kwam het bij Fleurus tot een treffen, waarbij Mansfeld en Brunswijk zich wel een' doortogt haanden, maar 4000 man, al hun geschut, en de krijgskas verloren, terwijl hun onderbevelhebber, Frederik, Hertog van Saksen Weimar, snenvelde. Daar de linkerarm van Christiaan bij deze ontmoeting verbrijzeld was, liet hij zich dien onder trompetgeschal voor het front van het leger afzetten en een zilveren arm aanzetten, die nog te Wolfenbuttel aanwezig is. In September bereikten zij eindelijk na veel vermoeijenissen met slechts 12000 man de Hollandsche grenzen, en vereenigden zich met het leger van Prins Maurits, waarop
| |
| |
Spinola gedrongen werd, het beleg op te breken. Door de Staten na verloop der drie maanden uit hunnen dienst ontslagen, trok Mansfeld naar Oost-Friesland, Brunswijk naar Westphalen. Hier plunderde hij wederom het Paderbornsche, deed eenen inval in het Graafschap Schaumburg en veroverde Rinteln. Vandaar trok hij naar het Hildesheimsche in de hoop van door de Stenden des Nedersaksischen Kreits, tot Generaal te worden aangesteld over de troepen, die toen aldaar geworven werden. Ter zelfder tijd poogde men, hem met den Keizer te verzoenen, waartoe de gelegenheid gunstig was, doch daar hij wilde, dat de Keurvorst van den Paltz en anderen mede daarin begrepen werden, bleef zulks achter. Intusschen bragt de Hertog een leger van 21000 man op de been, hetgeen hem groote onkosten berokkende, en waarvoor hij zijn eigen onderdanen letterlijk uitzoog Eindelijk brak hij in Junij 1623 tegen Tilly op, en versloeg eene afdeeling van diens leger onder den Hertog van Saksen Lauenburg; maar de Nedersaksische Stenden, door Tilly bedreigd, dwongen Christiaan hunnen Kreits te verlaten, waarop hij den 26sten Julij bij Hameln de Wezer overtrok, drie dagen gruwelijk in het Osnabrugsche huisde, en van daar in het Munstersche viel, om de Hollandsche grenzen te bereiken. Tilly volgde hem echter met zijn talrijk leger op den voet, wien de Hertog nog slechts eene dagreis van de grens verwijderd, door zijne achterboede onder den overste von Kniphausen aan de Berkel zocht tegen te houden, doch te vergeefs. Den 6den Augustus 1623 geraakten de legers bij Stadtlohn aan elkander, alwaar Brunswijk de nederlaag kreeg, de helft zijns legers, ruim 11000 man en alle pakkaadje verloor, terwijl vele zijner onderbevelhebbers als
Willem, Hertog van Saksen Weimar, Frederik, Hertog van Saksen Altenburg, Wolf Ernst, Graaf van Isenburg en de Rijngraaf Johan Filips gevangen werden genomen. Hij zelf zag zich genoodzaakt met het overschot zijner benden, de wijk naar Bredevoort te nemen, waarna hij zich vereenigde met den Graaf van Mansfeld, die zich nog in Oost-Friesland bevond. Hier wisten in Januarij 1624 de Staten en de Graaf van Oldenburg beide Vorsten te bewegen, hunne legers, ware landplagen, af te danken. Christiaan begaf zich nu naar zijnen zwager Ernst Casimir, den Frieschen Stadhouder, en van daar naar Engeland, waar Mansfeld met Engelsche en Fransche hulp een nieuw leger bijeenbragt ter ondersteuning van Christiaan IV, Koning van Denemarken, welke vorst, Brunswijks oom van moederszijde, eindelijk door de Neder-Saksische Stenden te hulp geroepen was, om hen tegen de gruwelijke verdrukkingen der Keizerlijke legers te beschermen. In Februarij 1625 ging de Hertog, door Karel I met de orde van den Kousenband begiftigd, van Douvres naar Calais, waar hij zich aan het hoofd der in Frankrijk ge- | |
| |
worven troepen stelde en met deze naar Bergen-op-Zoom voer, waar hij Mansfeld met de Engelsche troepen aantrof. Beide Vorsten wilden nu Breda, door Spinola belegerd, helpen ontzetten, doch de plotselinge dood van Prins Maurits verhinderde dit plan. Zij togen daarop over de Maas en den Rijn in het Keulsche, waar zij de stad Oerdingen innamen; daar hun leger hier echter groot gebrek leed, voerden zij het deels te water, deels te land naar Bremen tot den Koning van Denemarken. Deze
bezette in den aanvang van hetzelfde jaar Brunswijk, waaruit hij de Keizerlijke troepen verdreef; Christiaan verkreeg nu de administratie van dit Hertogdom in plaats van zijnen zwakken broeder Frederik Ulrich, benevens het derde deel van 's Konings leger, ten einde daar mede de Stichten Minden en Osnabrug te verontrusten, doch hij overleed onverwacht te Wolfenbuttel, den 26sten Mei 1626, niet zonder vermoeden van vergiftigd te zijn. Hier werd hij in de Marienkirche bijgezet, waar zijne moeder hem na weinige dagen volgde; nimmer gehuwd zijnde, liet hij geene kinderen na.
Christiaan van Brunswijk was in het klein een volmaakte tegenhanger van den bekenden Karel XII, een goed soldaat, maar een slecht regent en zijnen onderdanen even schadelijk als zijnen vijanden. Zijne moeder en zijn broeder, de regerende Hertog noemen hem herhaaldelijk in hunne brieven het ongeluk van hun geslacht en de plaag van hun land, daar het toch hoofdzakelijk door zijn toedoen was, dat de Keizerlijke troepen zoolang het Brunswijksche bezet hielden. Groot van gestalte, bezat hij ongetwijfeld groote veldheerstalenten; door Prins Maurits, den eersten veldheer zijner eeuw onderrigt, vormde hij zelf vele helden, als Bernard, Hertog van Saksen Weimar, de latere Zweedsche Veldmaarschalk von Kniphausen, Herman Otto, Graaf van Styrum en anderen. Hoewel hij den krijg geheel als partijganger voerde, zoo was het hem toch gansch niet onverschillig, voor welke zaak hij streed; slechts voor het Protestantisme had hij zijn degen veil en met den Keizer wilde hij zich niet verzoenen, zoolang dit niet gewaarborgd was.
Zijn portret is geschilderd door Miereveld, gegraveerd door Delff, 1623 met de spreuk: Vincere aut Mori.
Zie van Meeteren, Hist. der Nederl. Oorll., D. III. passim; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Gr. Algem. Hist. Woordenb.; Moreri, Dict. Hist.; Kok, Vaderl. Woordenb.; Algem. Woordenb. der zamenl.; Ersch und Gruber, Alg. Encycl. der Kunsten und Wissenschaften. |
|