Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Petilius Cerialis]CERIALIS (Petilius) of Cerealis, Romeinsch Legerhoofd, onder de regering van Keizer Vespasianus, was een bloedverwant van dien Keizer, die zich reeds in den burgerkrijg tegen Vitellius onderscheiden had. Hij werd, met Gallus Annius, gelast, om tegen Julius Claudius Civilis, Bevelhebber der Batavieren, en Classicus, Overste der Trevirsche ruiterbenden, die beide tegen de Romeinen opgestaan waren, op te trekken. Hij kwam ongehinderd te Maguntiacum (Mentz) aan, hetgeen de hoop der Romeinschgezinden verlevendigde, die dagelijks uit Gallië naar hem toestroomden. Graag naar den strijd en bekwamer om den vijand te versmaden, dan om zich van hem te wachten, ontstak hij den soldaat met forschheid van woorden. Het volk, dat in Gallië geworven was, zond hij naar hunne haardsteden terug, zeggende: ‘dat Rome aan zijne eigen keurbenden genoeg had.’ Maar Civilis en Classicus, door de nederlaag der Treviren ontmoedigd, vonden zich niet weinig verlegen. Zij vermaanden Tullius Valentinus, een der Opperhoofden der Treviren, dat hij elk gevecht tot hunne aankomst vermijden zou; en trokken in allerijl hunne verspreide benden bijeen. Terwijl Gallus Annius aan de Boven-Rijn bleef, was Cerialis met grooten spoed te RigodulumGa naar voetnoot(1) aan- | |
[pagina 292]
| |
gekomen, alwaar Valentinus zich met eenen grooten hoop Treviren had nedergeslagen. De plaats werd ten deele door het gebergte, ten deele door de rivier de Moezel gedekt. Valentinus had er daarenboven grachten om gegraven, en de toegangen met steenhoopen belemmerd. Cerialis had eenigen naar de Mediomatriken gezonden, om de keurbenden, van daar, langs eenen korteren weg, naar den vijand te doen trekken. Voorts trok hij alle de krijgsknechten, die te Maguntiacum lagen en alle die hij met zich gevoerd had, bijeen. Hij viel nu met een aanzienlijk leger op de Treviren aan, die welhaast uit hunne verschansing verdreven werden. Eenigen van de edelste der Treviren werden gevangen; ook Valentinus, die naar Italië gevoerd en eerlang ter dood veroordeeld werd. De Romeinsche soldaten, vlammende op het uitroeijen van de stad der Treviren (Trier), waar Cerialis des anderendaags binnenkwam, werden door hem met redenen beteugeld. De eerste en dertiende keurbenden, uit het gewest der Mediomatriken (het land van Metz) opontboden, waren nog zoo beschaamd over hunnen afval, dat zij zich in hunnen tenten verborgen hielden, of met nedergeslagen oogen voor den dag kwamen. Evenwel werden ze door Cerialis in genade aangenomen; terwijl hij in het leger deed uitroepen; ‘dat niemand in twist of gekijf, zijnen spitsbroeder de muiterij of neêrlaag verwijten moest.’ Daarna de Treviren en LingonenGa naar voetnoot(1) bijeengeroepen hebbende, vermaande hij ze met zachtzinnigheid tot vrede en gehoorzaamheid en won daardoor de gemoederen dezer volken, die erger verwacht hadden. Civilis en Classicus nu vernomen hebbende, dat Cerialis het land der Treviren inhad, zonden hem eenen brief inhoudende: ‘dat Vespasianus overleden was, ofschoon zijne dood geheim gehouden werd; dat Rome en geheel Italië, door binnenlandsche oorlogen uitgeput en de namen van Domitianus en Mucianus slechts ijdele klanken waren; en dat indien Cerialis de heerschappij over Gallië wilde aannemen, zij zich binnen de grenzen hunner landen wilden tevreden houden; doch verkoos hij liever te strijden, daar hadden zij ook niets tegen.’ De edele Romein antwoordde niet op dezen brief, maar zond den brenger naar Italië aan Domitianus, zoon en mede-regent van den Keizer. Het leger der Romeinen had zich op eene onveilige plaats nedergeslagen; doch werd nu met gracht en wal omringd en versterkt. Civilis en zijne bondgenooten, hunne magt verdubbeld hebbende, trokken van alle kanten op de Romeinen aan; velen beschuldigden Cerialis, dat hij hun niet belet had hunne verspreide krijgsmagt bijeen te trekken en niet ieder afzonderlijk aangevallen had, als wanneer hij hen had kunnen verslaan; doch het schijnt, dat Cerialis wilde wachten tot dat nieuwe onderstand hem in staat zou stellen met meer kracht te kunnen handelen. Hoe dit zij | |
[pagina 293]
| |
Civilis en Classicus vielen aan het hoofd hunner troepen onverhoeds de Romeinen aan, die voor Trier lagen, sloegen hen en maakte zich meester van eene brug, welke over de Moezel lag. Cerialis, die zich niet in de legerplaats, maar naar het schijnt binnen Trier bevond, vernam te bed liggende, te gelijk dat men vocht en dat de zijnen overwonnen waren, doch kon het niet gelooven vóór hij het met eigen oogen zag. Schier ongekleed in het leger teruggekeerd, bestraft hij de soldaten, die reeds de arenden en krijgsteekenen begonnen te verlaten, met zoo veel stoutmoedigheid, dat zij stand hielden en bij regimenten en rotten zich hereenigden. Hij wordt zoo goed bijgestaan door de dapperen, die zich om hem heen scharen, dat hij de brug herneemt en er meester van blijft. Deze voordeelen met ijver vervolgende, deed hij den kans verkeeren en sloeg de Batavieren, Galliërs en Germanen op de vlugt en vernielde hunne legerplaats. Nu trok hij, zonder zijn overwinnend heer eenige rust te gunnen, regtstreeks naar Colonia AgrippinaGa naar voetnoot(1) op. De Agrippiners, die met weerzin in bondgenootschap met Civilis waren getreden, en Germanen in hunne hoofdstad hadden opgenomen, hadden naauwelijks de overwinning der Romeinen vernomen, of vielen verraderlijk de Germanen, die in verschillende huizen bij de inwoners gelegerd waren, op het lijf, en bragten allen om het leven. Bevreesd over de billijke wraak van Civilis over dit snood bedrijf, riepen zij dringend den onderstand van Cerialis in, wien zij, om hunne trouwloosheid te volmaken, de vrouw en zuster van Civilis, benevens de dochter van Classicus, uitleverden, welke, als onderpand van het bondgenootschap, zonder schroom in eene stad waren achtergebleven, wier verwoesting door de Germanen verlangd maar door Civilis alleen was wederhouden geworden. Civilis, overtuigd, hoe weinig hij op zijne bondgenooten in het open veld vertrouwen kon, trok naar het sterke Castra VeteraGa naar voetnoot(2). Cerialis bevond zich nu weder, met eene versterking van drie legioenen, tegen over den vijand. Het Romeinsche leger onvoordeelig en op ondergeloopen moerassige velden nedergeslagen onderging eene nederlaag. Om dit te herstellen besloot Cerialis eindelijk eenen beslissenden slag te leveren. Reeds den volgenden dag raakte men handgemeen; de overwinning was lang onbeslist. De Romeinen wonnen geen grond, en de Germanen konden hun evenmin eenigen doen verliezen, toen een Batavische overlooper Cerialis een pad door het overstroomde land aanwees, langs hetwelk men den vijand in den rug kon vallen. | |
[pagina 294]
| |
Twee ruitervleugels werden den verrader medegegeven, door welke de Gugernen verrast en nedergesabeld werden. De keurbenden hiervan door de zegekreten der ruiterij onderrigt, trokken nu met nieuwen moed op de Overrijnsche Germanen aan, die de vlugt namen naar den Rijn, in welken zij zich wierpen, om aan den tegenovergestelden oever eene wijkplaats te vinden. De Batavieren en andere bondgenooten werden insgelijks genoodzaakt terug te trekken, zonder echter door de Romeinsche ruiters gevolgd te worden, zoowel omdat zij de moerassen gemakkelijker overtrokken dan deze, als wegens een geweldigen slagregen bij het vallen van den avond. Men beweert, dat de geheele oorlog dien dag zou beslist geweest zijn, indien de schepen van Cerialis tijdig genoeg opgekomen waren. Civilis begaf zich naar het Eiland der Batavieren, om er versterking te halen. Classicus deed evenzoo, en beide kwamen weldra met een magtig leger op de Romeinen af, zij werden in onderscheidene gevechten geslagen en leden groote verliezen. Des niettegenstaande kwam de Bevelhebber der Batavieren kort daarna weder te voorschijn, nam een gunstig tijdstip waar, om bij nacht het Romeinsche leger, op den Rijnoever te overvallen. Hij vond de Romeinen slapende, doodde veel volks, en maakte onderscheidene gevangenen. De Veldheer der Romeinen werd bijna van zijn bed opgeligt. Hij ontkwam het door eene vergissing zijner vijanden, die de hoofdgalei namen, waarop zij waanden dat Cerialis zich bevond; doch hij had de nacht bij eene vrouw te Keulen doorgebragt; door welk voorval zijn roem niet weinig taande. Civilis zag zich, niettegenstaande het voordeel, dat hij behaald had, genoodzaakt terug te trekken, na aan de overzijde van den Rijn groote verliezen te hebben geleden. Cerialis viel in het Eiland der Batavieren, en plunderde het uit, latende echter de hoeven en akkers van Civilis onaangeroerd, ten einde hem bij de zijnen verdacht te maken. Doch terwijl hij hier vertoefde, werd het laag en moerassig eiland, met den keer van den herfst, door het vallen van de slagregens en vooral door den overstroomenden Rijn, met water bedekt en gelijk als tot eene poel gemaakt. De Romeinen, die in de vlakte gelegerd waren, werden her- en derwaarts verspreid; terwijl het hun ontbrak aan toevoer en schepen. Toen hadden de Germanen de keurbenden kunnen verdelgen. Ook waren zij het van zins geweest; doch werden daarvan door Civilis wederhouden; ten minste zoch hij zelf dit sedert den Romeinen te doen gelooven. Intusschen liet Cerialis door heimelijke boden den Batavieren vrede en Civilis vergiffenis aanbieden. En daar hij aan bedreigingen beloften paarden, werd hierdoor de trouw der Overijnsche volken aan het wankelen gebragt, en begonnen ook de Batavieren tot onderwerping over te hellen, waarop Civilis met Cerialis een mondgesprek had op de hoofden van | |
[pagina 295]
| |
eenen afgebroken brug over de NabaliaGa naar voetnoot(1) zoodat zij de rivier tusschenbeiden hadden. Hier werd over de voorwaarden van een verdrag gehandeld en daaromtrent overeengekomen. Later vindt men Cerialis weder als Gouverneur van Brittanniën, nadat hij Consul geweest was. Hier had hij tot Onder-Bevelhebber en deelgenoot zijner werkzaamheden en van zijnen roem, den later zoo beroemd geworden Agricola. Toen eens de Britten die altijd slecht aan de Romeinen onderworpen waren in opstand wilden komen, joeg Cerialis hun eenen plotselingen schrik aan, door de Briganten, den volkrijksten stam der Britten, aan te tasten. Hij leverde hun onderscheidene gevechten, van welke eenige zeer bloedig waren, en liet in dat land eenen roem na, moeijelijk door zijne opvolgers te evenaren. Wat er verder van hem geworden is, vinden wij niet vermeld.
Zie Tacitus, Hist., III. 59, 79, 80, IV. 68, 69, 71, V. 14-16; Vita Agricolae, 17; Slichtenhorst, Geld. Geschied., bl. 13-16; van Someren, Besch. van Batavia, bl. 300, 301, 343, 344, 347, 348, 358-361; Schotanus, Friesche Hist., bl. 22-24; Tegenw. Staat der Vereen Nederl, D. XIII. bl 190 en 192; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. I. bl. 159-180; Sjoerds, Friesche Jaarb., D. I bl. 176-189; Cerisier, Geschied. der Nederl., D. I. bl. 47-51; Smetius, Chron. van Nijmegen, bl. 264 noot; van Spaen, Inl. tot de Hist. van Gelderl., D. III. bl. 25, 36-47; Algem. Woordenb. der Zamenl.; Bosscha, Nederl. Heldend. te Land, D. I. bl. 12-14; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D, I. bl. 171-190; Biogr. Univ. |
|