Aanteekeningen, van de reeds in 1666 in het licht verschenen Historie der vermaarde Zee- en Koopstad Enkhuizen, door Gerard Brandt.
Het valt moeijelijk te gissen, waarom Centen, die daartoe de geschikte man was, liever de Historie van Enkhuizen, eene stad, waarop hij weinig of geen betrekking had, dan de Chronyk van Hoorn, zijne woonplaats, vervolgd heeft. Eenige uitdrukkingen in zijne voorrede voor de Chronyk van Velius, doen vermoeden, dat hij de tijd nog niet gekomen achtte, om vrijuit en onbewimpeld te schrijven, zonder vrees voor onaangenaamheden, over de gebeurtenissen in zijne woonplaats, in de zeventiende en het begin der achttiende eeuw, voorgevallen.
Hoe het zij, hij heeft zich van den door hem opgenomen taak loffelijk gekweten. Hij heeft zijn werk in eenen duidelijken en zuiveren stijl geschreven, en legde daarin, zoowel als in zijne aanteekeningen op Velius, eene groote en buitengewone ervarenheid in de geschiedenis van West-Friesland aan den dag. Met zijne gewone voorzigtigheid behandelt hij de geschillen en bewegingen in de zeventiende eeuw; van kerkelijke geschillen spreekt hij weinig; doch hij schijnt het oogmerk gehad te hebben ook de Historie der Reformatie van Gerard Brandt, voort te zetten, waartoe hij reeds zeer vele bouwstoffen had te zamen gebragt, toen hij door den dood in zijn voornemen, ter verdere bewerking en uitgave, schijnt verhinderd te zijn geworden.
Zie de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Abbing, Geschied. der stad Hoorn, I. bl. 8, A. bl. 98, 101, B. bl. 27; de Wind, Bibl. van Nederl. Geschieds., D. I. St. IV. bl. 409; Tideman, de Remonstrantsche Broederschap, bl 106, 250, 371 en 372.