merkwaardig antwoord toe: ‘dat hij ze beschouwde als verdrukten, die heul kwamen zoeken in Frankrijk, daar men het zich van ouds tot eer rekende, vreemdelingen en mishandelde volken, zoowel als vervolgde Vorsten, goedertierenlijk te bejegenen.’ Hij deed vervolgens de Nederlanders, met eenen aanzienlijken sleep van koetsen en andere rijtuigen, van Senlis afhalen en verleende hun op den 13den Februarij gehoor, doch zij slaagden niet in hunne zending. In dit zelfde jaar, namelijk den 18den Junij, vertrok Caron met eenige andere heeren als Gezanten naar Engeland, ten einde Koningin Elizabeth de zelfde aanbieding te doen, welke evenzeer de opperheerschappij der Nederlanden van de hand wees.
Caron, vervolgens in 1590 als gewoon Agent der Staten van Holland aan het zelfde hof aangesteld zijnde, zocht in 1600 den vredehandel met Spanje af te raden.
Toen na de dood van Koningin Elizabeth, welke op den 3den April 1602 voorviel, Jakob Koning van Schotland, haar naaste bloedverwant den Engelschen troon beklommen had, sloot deze den 28sten Augustus 1604 een verdrag met Spanje, dat geheel en al niet naar den zin van de Vereenigde Staten was; doch zij ontveinsden voor die tijd hun ongenoegen, zendende hem hunnen gewonen Agent Noël de Caron toe, met den titel van Ambassadeur, in welke hoedanigheid, hij, onaangezien de tegenkanting des Spaanschen Gezants, door den Koning erkend werd. Loffelijk was zijne handelwijze aldaar; uitgestrekt waren zijne nasporingen, met welke allen hij zijne meesters bekend maakte. Later, in 1616, toonde hij gelijke bekwaamheid, door bij het lossen van de aan Engeland verpande plaatsen, Brielle, Vlissingen en Rammekens, de wijze raadslagen van Oldenbarneveld op het best uit te voeren.
Nadat Caron aan het hof van Engeland, gedurende een tijdvak van ruim 34 jaren, met alle getrouwheid en ijver eerst als Agent der Staten van Holland, en sedert als Ambassadeur van de Algemeene Staten, zijn Vaderland met roem had gediend, stierf hij in December 1624 te Londen. Hier had hij door langdurige ondervinding zoo veel invloed erlangd, dat de Engelsche geschiedschrijvers hem belangrijk voor hunne geschiedenis achten. Hij had den Prins van Wallis tot zijnen erfgenaam gesteld, die de edelmoedigheid had, om de geheele nalatenschap, eenige kleinigheden uitgezonderd, aan zijne naaste bloedverwanten af te staan.
Zie Bor, Nederl. Oorl., B. XV. bl. 214 (220), B. XIX. bl. 495 (32), 524-530 (52-56), B. XX. bl. 635 en 636 (63 en 64), B. XXVI. bl. 423 (18), B. XXVIII. bl. 325 (20), 567 (30), 387 (46), B. XXX. bl. 695 (19), 705 (25 en 26), 713 (31), B. XXXII. bl. 47 (35), 149 (119), 150 en 151 (121 en 122), B. XXXIII. bl. 181 (16), 186 (19), 192 (24), 206 (35), 236 (72), 293 (99), B. XXXIV. bl. 316 (17), 321 (21), 379 (64), B. XXXV. bl. 413 (4), B. XXXVI bl. 530 (11), 531 en 532 (12 en 13), 551 (30), 553 (31), 560-562 (36-38), 564 (39 en