Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Jacobus Eliza Joannes Capitein]CAPITEIN (Jacobus Eliza Joannes), een Afrikaansch neger, die in 1725, toen hij acht jaren oud was, door een Nederlands slavenhaler, Arnold Steenhart, als slaaf gekocht en door dezen aan den Koopman en Bewindhebber der Oost-Indische compagnie, Jakob van Goch, gegeven werd; deze noemde hem Capitein, nam hem mede naar Nederland, en liet hem te 's Gravenhage onderwijzen in het Nederduitsch en het teekenen alsmede in de godsdienst, zoodat hij op belijdenis gedoopt werd en den naam ontving van Jacobus Eliza Joannes. Het Christendom had toen zulk eene kracht op zijn hart, dat hij, lust gevoelende voor het beoefenen der wetenschappen, op die der godgeleerdheid het meest viel, en zich geneigd toonde, om zich met alle vlijt en ijver daarop toe te leggen. Dit gaf aanleiding, dat men hem de Latijnsche scholen regelmatig liet doorgaan, en vervolgens naar de Leidsche hoogeschool zond, ten einde hij zich daar bekwaam mogt maken tot het openbare leeraarsambt. Ook aan dit doel beantwoordde de veelbelovende jongeling, op eene uitstekende wijze. Na onder voorzitting van den Hoogleeraar Johannes van den Honert, eene verhandeling over de slavernij, als niet strijdig met de christelijke vrijheidGa naar voetnoot(1), openlijk en met lof, verdedigd te hebben, werd hij, ten jare 1742, kerkelijk onderzocht, met opzigt tot zijne kunde, voorts onder het getal der Proponenten aangenomen, en hierop in de dienst voor de Hervormde gemeente te St. George Delmina, met de vereischte plegtigheid, bevestigd. Op de plaats zijner bestemming aangekomen zijnde, deed hij welras omvraag naar zijne bloedverwanten, onder welke misschien ook zijne ouders nog leefden, had het genoegen die op te sporen, en was zwak genoeg, om te hunnen gevalle, met verloochening van het Christendom, dat in hem zoowel geworteld scheen, op nieuw een bijgeloovige Heiden te worden. Althans op die wijze heeft men gemeend te moeten verklaren het destijds uit Delmina gekomene berigt, dat hij, na niet lang aldaar geweest te zijn, landwaarts in gereisd en onder zijne natie verdwenen is. Het kan echter ook zijn, dat hij op reis overleden, of misschien wel door zijne heidensche stamgenooten omgebragt is. | |
[pagina 172]
| |
Behalve het hier boven vermelde proefschrift zien nog van hem het licht. Uitgewrogte predikatiën, zijnde de Trouwhertige vermaaninge van de Apostel der Heydenen Paulus. Aan zijnen zoon Thimoteus, uit 2 Timotheus II vs. 8 te Muiderberg den 20sten Mey 1742, Alsmeede de voornaamste Goederen van de Opperste Wijsheit uit Spreuk VIII vs. 18. In twee Predikatiën, in 's Gravenhage, den 27sten Mey 1742, en t' Ouderkerk aan den Amstel den 6den Junij 1742 gedaan. Amst. (1742) 4o. Het groote Genadeligt Gods in zijne Dienaaren onder de bediening der Genade, ontdekt in eene Intrêe-Predicatie over 2 Corinthen IV. vs. 6 door J.E.J. Capitein, Afrikaansche Moor, Predikant op St. George d'Elmina. En op zijn Eerw. verzoek uitgegeven door Hieronymus de Wilhem, Theol. Doct. Leyd. en Amst. 1744 4o. Over het Onze Vader, de twaalf Artykelen, de tien geboden. Leyd. 1744. 4o. Ook van zijne bekwaamheid in de Latijnsche dichtkunst gaf Capitein als student reeds blijken in eenen lijkzang op den Haagschen Predikant Johannes Philippus Manger, die hem in de Christelijke Godsdienst onderwezen en gedoopt had, en later in een Afscheidsgroet aan den student Brandyn Ryser, welke in het Nederduitsch vertaald het licht ziet onder den titel: Afscheidsgroet van Jacobus Eliza Joannes Capitein, Afrikaansche Moor. Aan den voortreffelijken jongeling, zijnen geliefden vriendt, den Wel. Ed. Heere Brandyn Ryser, liefhebber der dichtkunst, naar het Latijn door Joannnes Maiden enz. Leid. 1742 4o. Zijn portret, gegraveerd door F. Bleyswijk, treft men aan voor de vertaling van zijn proefschrift, het zelfde heeft men ook met eene rand er om in folio. Bovendien gaat zijne afbeelding nog in prent uit, naar eene schilderij van Philip van Dijk, gegraveerd door Pieter Tanjé, alsmede nog eens in folio, denkelijk in 2 formaten, aangezien er eene losse rand omgedrukt is, waarop: Philippus Bonk excudit, en ten vierde male folio met een bijschrift in de Hoogduitsche taal en daaronder secundum exempl. Leiden J J Haid excudit Aug. Vind. Voorts een gesteendrukt bij Soetens et fils in 4o.
Zie van Abkoude, Naaml. van Nederduitsche Boeken, Dl. I St. III; Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk, Dl. III bl. 402 en 403; Biogr. Nation.; Algem. Woordenb. der Zamenl.; Biogr. Univ.; de Navorscher, 5o jaarg. bl. 90 en 91. Bijbl. bl. LXXI en LXXII. |
|