van de Consistorie, zooals men ze noemde, te doen uit de stad vertrekken. Vervolgens in het jaar 1593 aftredende, werd hij, met of zonder redenen, van het Burgemeesterlijk kussen, en, met de tijd, ook uit andere posten van Regering, gehouden. Dit prikkelde zijne driften en hierdoor misschien was het dat hij in het vervolg met de zulke heulde, die in verandering voordeel zochten, en het ijverig voorstaan van hooge kerkelijke leerstukken, ten voorwendsel gebruikten. Hoe dit zij, zich niet konnende gewennen aan een ambteloos leven zocht hij, door het verwekken van oproer, onder de gemeente, zich weder ter regering in te dringen. Intusschen schijnt hij op het stuk van de godsdienst andere inzigten gekregen te hebben; want sommigen telden hem naderhand, onder de echte Hervormden, zooals men hen noemden, die het met Gomarus hielden. De gemeente was nu, eenige jaren herwaarts, misnoegd geweest op de regering. Canter roeide hier onder, zoekende mede de Roomsgezinden aan zijn snoer te trekken, door zich, terwijl men nog over het bestand onderhandelde, te laten verluiden: ‘dat men hun, die den oorlog hadden helpen voeren, eene openbare kerk behoorde toe te staan.’ Tot medestander had hij Hendrik van Helsdingen, die ook Schepen en Raad geweest, doch, sedert eenige jaren, buiten bewind gehouden was. En beide bragten eindelijk, in het begin van 1610, te wege, dat eenige schutters hunne Hoplieden bewogen, om bij de Regering aan te dringen op herstel der privilegiën, hetwelk geschiedde; dan de Regering stelde uit te antwoorden, tot op de wederkomst van den eersten Burgemeester Justus van Rijzenburg, die te 's Gravenhage was; doch dit uitstel beviel der gemeente niet. Men maakte haar diets, dat men ten oogmerk had, intusschen krijgsvolk in de stad te brengen, ten einde eenige het hoofd voor de voeten te leggen. Straks daarna loopt het volk te wapen, en maakt zich
meester van de sleutels der poorten, die dag en nacht bewaakt werden. Den Roomsgezinden werd ingeboezemd, dat men ook voor had hun vrijheid van godsdienst te bezorgen; waardoor zij zich lieten bewegen, om insgelijks de wapenen op te vatten. Tien of elf gemagtigden der Burgerij, onder welke Canter was, en waarschijnlijk ook Helsdingen, begaven zich den 21sten Januarij 1610 naar het stadhuis, met een vertoog, waarbij zij verzochten, dat de Regering terstond afstand deed van hare ambten, en der gemeente, bij schriftelijke akte, verlof gaf, om voor deze reis andere Wethouders te kiezen, opdat deze door Prins Maurits bevestigd mogten worden. De Magistraat moest hun te wille zijn. Het getal der gemagtigden werd toen met zestien anderen vermeerderd, die met elkander de keus der nieuwe regering doen zouden, ofschoon vele Burgers verklaarden, dat het hun niet zoo zeer was te doen geweest, om verandering in de Regering, als om herstel der privilegiën en afschaffing