[Jakob van Campen]
CAMPEN (Jakob van), geboren te Haarlem of te Amersfoort, van ouders uit den deftigen stand, legde zich aanvankelijk op de schilderkunst toe, en deed in zijne jeugd eene reis door Italië, ten einde zich met de meesterstukken van dat land bekend te maken en zich in de kunst te oefenen waarin hij ook gelukkig slaagde. Hij schilderde doorgaans levensgroote beelden. Ook teekende hij zeer goed en bevallig, doch het aanschouwen van de aldaar aanwezige meesterstukken der bouwkunst, schijnt bij hem de lust te hebben doen ontstaan, om zich op die kunst toe te leggen, met dat gevolg dat hij als bedreven bouwmeester in het Vaderland terugkeerde. Na zijne terugkomst moet hij eenige tijd te Haarlem zijn gevestigd geweest, en wel omtrent het jaar 1628; doch hoe lang hij zich daar heeft opgehouden en of hij ook elders gewoond heeft, is niet met zekerheid te zeggen.
Het Prins Mauritshuis, thans Museum, te 's Gravenhage; het Trippenhuis, thans 's Rijks Museum, te Amsterdam; het voormalige huis te Rijswijk, hetwelk zoo geschikt voor de vredesonderhandelingen, daar in 1697 gehouden door de belanghebbenden geacht werd, alsof het er voor gebouwd was; de praalgraven van Maarten Harpertsz. Tromp en van Jan van Galen, behalve meer andere gebouwen, zijn volgens zijne ordonnantie gesticht en dragen blijken van zijne goede smaak; doch vooral heeft hij zich eenen onvergankelijken roem verworven door het stichten van het Raadhuis, thans Koninklijk Paleis, te Amsterdam, dat naar zijn ontwerp en dat van den Architect Daniel Stalpert is gebouwd, en te regt door alle kenners als een meesterstuk van bouwkunde wordt aangemerkt. Van Campen zelf mogt de voltooijing van dat voortreffelijk werk slechts twee jaren overleven, zijnde hij den 13den September 1657, op zijn huis Randenbroek bij Amersfoort, ongehuwd overleden. Hij is begraven in de Groote Kerk te Amersfoort, waar zijne vrienden een keurig gedenkteeken voor hem hebben opgerigt.
Zijne afbeelding gaat in plaat uit, gegraveerd door Jacobus Matham en zonder naam van den graveur in 12o. in steendruk mede zonder naam van den teekenaar. Ook komt het voor in Immerzeel, Leven en werken der Schilders. En in het Tijds. van Gesch. oudh. en Stat. van Utr. 1838. Gesteendr. door Léveque.
Zie, behalve dat werk, Schrevelius, Beschr. van Haarl., bl. 443; Houbraken, Schouwb. der Schild. en Schilder., D. III bl. 380-382. Kok, Vaderl. Woordenb.; van Bemmel, Beschr. van Amersfoort, D. I bl. 443; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; de Feller, Diction. Histor.; Collot d'Escury, Holland's Roem, D. I. bl. 29; A bl. 78 en 79; L. de Koning, Tafer. der Stad Haarl.; D. IV. bl. 161. Algem. Woordenb. der Zamenl., Wonder, Alphab. Naaml. van Nederl. Kunsts, en vooral het Tijds. van Gesch., Oudh. en Stat. van Utr. 1838, bl. 37-54.