zijnde, werd dit door Boonen aan van Caelen opgedragen, die in het volgende jaar door Filips IV, Koning van Spanje, tot Bisschop van Roermond werd benoemd.
Daar echter van Caelen onder verdenking lag, van de leerstellingen van Jansenius te zijn toegedaan; werd hij door den Internuntius te Brussel aangezocht, om een formulier van afzwering te teekenen, waarbij hij verklaarde: ‘dat hij, ofschoon tot nu toe den Augustinus, als bevattende de zuivere leer van den H. Augustinus beschouwd hebbende, voornam zich onherroepelijk aan de dekreten van den H. Stoel te onderwerpen, die dat boek veroordeeld had, en dat hij voor dwalingen zou houden, alle voorstellingen en gevoelens, welke verboden waren of in het vervolg mogten verboden worden, van welken schrijver die ook waren, en wel in het bijzonder ten aanzien van het boek van Jansenius.’ Van Caelen voldeed aan het verlangen van den Internuntius, en teekende dit formulier; maar den 8sten Januarij 1646 begaf hij zich tot hem en betuigde, dat hij, niettegenstaande hij geteekend had, het genoemde werk in geen ander licht kon beschouwen, dan dat het behelsde een kort begrip der leerstellingen van den H. Augustinus, dat hij echter, uit eerbied voor den H. Vader, het niet meer zou lezen, en zich voortaan zou vergenoegen met Jansenius in Augustinus te lezen, terwijl hij tot nu toe Augustinus in Jansenius had beoefend. Men vroeg hem den 24sten Maart daaraanvolgende ‘of hij het gemelde formulier, op nieuw en zonder de minste uitzondering, wilde teekenen;’ doch hij bleef zulks volstandig weigeren en moest dus van het bisdom afstand doen. Nadat hij gedurende eenige tijd, benevens zijne bediening van Aartsdiaken die van Vicaris-Generaal van den Aartsbisschop Boonen had waargenomen, overleed hij te Brussel den 1sten Februarij 1653.
Hij heeft geschreven en in druk uitgegeven:
Historie de la decouverte et miracles de la Sainte Croix, honorée dans l'Eglise paroissiale d'Assche. Brux. 1615 12o.
Declaration veritable de M. Calenus nommé a l'Eveché de Ruremunde Brux. 1646 4o.
Zie de Chalmot, Biojr. Woordenb.; de Feller, Dict. Hist., Tom, II, pag. 481 et 482.