Biographisch woordenboek
der
Nederlanden.
C.
[Antoni Caan]
CAAN (Antoni) vertrok in het begin der zeventiende eeuw naar Oost-Indië, en schijnt eerst in krijgsdienst geweest te zijn, althans wij vinden vermeld dat de Luitenant Antoni Caan, den 12den Januarij 1621, bij het afwezen der ordinaire Schepenen, tot Schepen van Batavia gekozen werd, in welke betrekking hij zich den 13den Augustus van dat jaar bij eene nieuwe verkiezing bevestigd zag Vervolgens werd hij den 4den Februarij 1622 Baljuw, welk ambt hij tot in 1624 waarnam, toen hij door Adriaan Maartenzoon Blok vervangen werd. In 1626 werd hem echter dien post weder opgedragen en toen behield hij dien tot in 1629. Vervolgens werd hij in 1632 als Gezant aan de Koningen van Makassar en Boeton gezonden, en vergezelde in 1636 de Gouverneur Generaal Antoni van Diemen naar Amboina, waar zij de in opstand zijnde Inlanders veel afbreuk deden. Inmiddels was Caan den 20sten 1636 tot Extraordinaris-Raad van Neêrlands Indië benoemd, en werd in 1639 tot Ordinaris-Raad bevorderd; voor deze laatste benoeming was hij reeds tot Landvoogd der Molukkos verkozen, doch het liep aan tot den 31sten Maart 1640 eer hij op Ternate aankwam. Hij bleef er tot Februarij 1642, toen hij als Landvoogd naar Amboina vertrok, waar hij gedurende zijn kortstondig bestuur, dat slechts tot 13 September deszelfden jaars duurde, de zaken in redelijke orde bragt. Hierop naar Batavia teruggekeerd, kwam hij in Januarij 1643 met eene goede vloot als Supperintendent, Veldheer en Zeevoogd der Oostersche gewesten op Amboina terug, en behaalde, even als op Ternate, onderscheidene voordeelen op de tegen hunnen Koning in opstand zijnde Inlanders. Na de drie hoofdweerspannelingen gevangen genomen en ter dood veroordeeld te hebben, welk vonnis den
3den September aan hen werd ten uitvoer gebragt, verliet Caan deze gewesten; keerde naar Batavia terug, en schijnt er kort daarna overleden te zijn, ten minste wij vinden na die tijd niets meer van hem vermeld.
Zie Valentijn, Oud- en Nieuw Oost-Indien, Dl. I, b. bl. 266, 268, 277, Dl. II, b, bl. 106, 130-142; Dl. IV, a, bl. 369, 370, 379, 391, 398; Teenstra Nederl. Ooerz. Bezitt. bl. 462.