[Otto van Bylandt]
BYLANDT (Otto van), Heer van Rheydt en Brembt, zoon van Adriaan van Bylandt en Irmgardis Schenck van Nydeggen, komt voor onder de Ridderschap van het Overkwartier in 1555 en volgende jaren. Hij wilde de Unie van Brussel in 1577 niet onderteekenen; en ging over in dienst van den Hertog van Gulick, die hem benoemde tot Raad en Drost van Heynsberg. In 1591 werd hij door Keizer Rudolphus II tot den Rijks-Vrijheerenstand verheven als Baron van Rheydt. Hij was in het zelfde jaar een der Gezanten, door den Keizer belast, om aan de Staten-Generaal het hervatten voor te stellen van de in 1579 te Keulen vruchteloos afgeloopene vredehandeling met den Koning van Spanje. Toen de overige Gezanten, te Brussel vernemende dat de Staten hiertoe ongenegen waren, van daar terugkeerden, begaf zich de Baron van Rheydt alleen naar 's Gravenhage, om 's Keizers brieven te overhandigen, en bleef er tot in April 1592, maar ofschoon met veel onderscheiding ontvangen, kon hij de Staten niet bewegen, om aan het voorstel gevolg te geven. In 1595 handelde hij met de Gecommitteerden der Staten tot verzekering van den Hertog en het hertogdom Kleef. Hij was gehuwd met Maria van den Bongaerd, dochter van Arnold van den Bongaerd, Heer van Kintweiler; bij wie hij zeven kinderen verwekte; hunne nakomelingen bleven in Duitschland gevestigd. Hij voerde het wapen van zijn geslacht, geëcarteleerd met dat van Rheidt, zoo als men het thans nog voert.
Zie Bor, Nederl. Oorl., B. XXVIII. bl. 590 (48), B. XXXII. bl. 147 (118); van Meteren, Nederl. Hist., D. V. bl. 437; te Water, Verb. der Edelen, St. IV. bl. 229 en 230, uit medegedeelde berigten aangevuld.