oefenen in de Regering van Friesland, te gelijk met zijnen boezemvriend Sicco van Goslinga. Wegens Oostergoo werd hij in 1708 en wegens Westergoo in 1714, Curator van de Hoogeschool te Franeker, doch twee jaren later zijn Crietmans-, Dijkgraafs- en Curatorsambt aan zijnen zoon Duco Gerrold Martena van Burmania, die later volgt, hebbende opgedragen, vestigde hij zich met der woon op den huize Oosterbroek in Drenthe, waar hij in de Ridderschap beschreven en Lid werd van het Souverein Hof van Justitie in Drenthe, genaamd de loffelijke Etstoel. Men prijst hem als een goed Latijnsch Dichter. Hij overleed te Leeuwarden den 4den December 1720 en had bij zijne huisvrouw Josina Susanna van Welvelde vier kinderen verwekt, onder welke ook Zeino Joachim Welvelde van Burmania, die later volgt.
Zijne zinspreuk was Nobilitas sola est atque unica virtus (de Deugd is de eenige en ware adeldom),
Zie Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XV. bl. 243; Vriemoet, Athen. Fris., pag. XCIV et XCV; Scheltema, Staatk. Nederl.; Baerdt van Sminia, Naaml. van Grietm., bl. 301 en 302.