Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Bernhardus Buma]BUMA (Bernhardus), zoon van den voorgaande, geboren te Leeuwarden den 17den October 1770, legde zich aan de Hoogeschool te Franeker op de Regtsgeleerdheid toe en werd den 30sten Mei 1791 tot Meester in de Beide Regten bevorderd, na het verdedigen van eene verhandeling over de vernietiging van openbare bekendmakingenGa naar voetnoot(1), Advokaat bij het Hof van Friesland. Van 1791 tot 1795 was hij Volmagt ten Landsdage wegens Hennaarderadeel; in 1801 Ontvanger-Generaal der Floreenen van Baarderadeel; van 1802 tot 1805 Lid van het Departementaalbestuur van Friesland; in 1808 Vroedschap van Leeuwarden, in 1811 Adjunct-Maire; twee jaren later Maire, en in dat zelfde jaar President-Burgemeester van die stad; in 1814 Luitenant-Kolonel bij den Landstorm, Lid van de Vergadering der Notabelen over de Grondwet, later van de Gedeputeerde Staten van Friesland, en in 1816 Grietman van Baarderadeel. Op zijn verzoek, in 1834, eervol van dien post ontslagen, leefde hij vervolgens ambteloos te Leeuwarden, tot zijne dood, den 14den Julij 1838. Hij had bij zijne echtgenoote Roline Maria Hora Siccama verwekt zes zoons en vijf dochters, onder zijne zoons waren: Gerlacus Buma en Wijbo Bernhardus Buma, die volgen.
Zie Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar, D. XLIV. bl. 264; Baerdt van Sminia, Naaml. van Grietm. van 1816 tot 1851, bl. 24 en 25; Stamboek van den Frieschen Adel, D. II. bl. 291 noot 20. |
|