Vertoog nopens den oppervlakkigen stand der rivieren in het algemeen, mitsgaders van de Nederlandsche rivieren inzonderheid, voor zoo verre die stand, benevens alle de ten dien opzigte voorgevallene veranderingen, uit de deswege gedane waarnemingen blijkbaar is.
Verhandeling over de verspreiding van den vloed uit zee opwaarts langs de onderscheidene rivieren en riviertakken.
Over de onderlinge gemeenschap der rivieren de Merwede en Lek door middel van het Kanaal het welk derzelver embouchures vereenigt en den naam van Noord draagt.
Vertoog nopens de ijswording en het ontdooijen van het gevormde ijs, naar mate van de temperatuur, welke door den thermometer aangewezen wordt.
Bijvoegsel tot dat vertoog.
Iets over de verschillende mate van digtheid der ijsstoppingen op de rivieren, naar gelang van den onderscheiden hoogtestand der rivieren; afgeleid uit de waarnemingen ter gelegenheid van den ijsgang in Louw- en Sprokkelmaand van den jare 1810.
Onderscheidene theorien omtrent het vermogen der Waterleidingen getoetst aan de ondervinding.
Zijne verdiensten werden ook door zijne Landgenooten erkend blijkens zijn Lidmaatschap, sedert 21 Mei 1808, van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem. Ook werd hij den 1sten Augustus 1811, onder de vleijendste betuiging nopens zijnen gevestigden roem en algemeen erkende verdiensten door het Bestuur van het Wiskundig Genootschap te Amsterdam, onder de zinspreuk: Een onvermoeide arbeid komt alles te boven, tot buitengewoon Lid van verdiensten in het wetenschappelijke vak verkozen. Voorts was hij nog Lid van de eerste klasse van het Koninklijk Nederlands Instituut van Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten.
Zie Algem. Konst- en Letterb. 1816, D. II. bl. 132 en 133 Gal. Histor. des Contemp.; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letter. en Wetens., D. III. bl. 276; (de Jong), Alphab. Naaml. van Boeken, bl. 94, 639, 640, 641, 660; D.J. van Lennep, Illustr. Amstel. Athen. Memor., pag. 273; Biogr. Univers, uit familiepapieren aangevuld.