waarts kon. Toen nu de Spaanschgezinde Burgemeesteren met een vendel soldaten kwamen om het schip door de brug te halen, en zij aldaar niemand vonden, dan Cornelisz. Jansz. met zijne beide neven, Jakob Dirksz. Brouwer en Jan Dirksz. Brouwer, vroeg de Burgemeester Pieter Cornelisz. hun, ‘wie is er hier, die ons beletten zou, dat wij dat schip zouden door de brug brengen.’ Waarop Cornelisz. Jansz., die een slagzwaard op schouder had, terwijl zijne neven ieder met een roer gewapend waren, antwoordde: ‘dat zullen wij beletten of daarvoor sterven.’ Hierop kwamen van alle kanten onderscheidene burgers toeschieten, om hen bij te staan, en als een der soldaten zijn roer wilde aanleggen om op
Cornelisz. Jansz. te schieten, stond daar een ander burger, Aris Dirksz. bij, die zeide: ‘schiet gij een van de burgers, dan steek ik u terstond in de ribben.’ Waardoor hij belette, dat de soldaat losbrandde; en als er nu meer en meer burgers bijeen kwamen, keerde de Burgemeesters, hun oogmerk belet ziende, naar het stadhuis terug.
Zie Bor, Nederl. Oorl., B. VI. bl. 372 (270), 373 (271); (Brandt), Beschr. van Enkhuisen, bl. 100, 103, 111, 117; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI. bl. 357; Siegenbeek, Geschied. der Burgerw. in Nederl., bl. 42-45.