Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Pieter van Braam]BRAAM (Pieter van), een kleinzoon van den boven vermelden Johannes van Braam en zoon van Cornelis van Braam en Clara Maria Bruin, werd geboren den 22sten December 1740 te Vianen, waar zijn vader destijds Predikant was. Eerst had men plan, hem tot de studie der Regtsgeleerdheid op te leiden. Tot dat einde werd hij naar de openbare Latijnsche scholen te Dordrecht gezonden en aan het opzigt en onderwijs van den toenmaligen Rector Johannes van Dam toevertrouwd. Hier lag hij den grondslag tot die uitgebreide geleerdheid, waardoor hij naderhand heeft uitgeblonken. Het schijnt dat het ontijdig afsterven van zijnen oom Willem van Braam, die zijns vaders boekwinkel waarnam, de familie genoopt heeft hem verder tot den Bockhandel op te leiden, althans hij werd naar Amsterdam gezonden, om zich onder den geleerden Petrus Schouten in dien handel te bekwamen, welke intusschen in het grootvaderlijk huis, door zijne tante Maria van Braam zou worden aangehouden. Te Amsterdam geraakte hij in betrekking met den beroemden Hoogleeraar Petrus Burman, wiens collegiën hij met zooveel ijver en weetlust als naarstigheid bijwoonde, alzoo het leeren van den Boekhandel met de studie der Letteren gelukkig vereenigende. Ook maakte hij de grootste vorderingen en zijne geheele ziel werd dermate met eene brandende zucht voor geleerdheid vervuld, dat hij gewoon was, zijnen ledigen tijd aan de wetenschappen toe te wijden. Daar Burman hem het rangschikken van zijne rijke boekverzameling opdroeg, ontmoette hij, gedurende drie jaren dat hij hiermede bezig was, dien geleerden genoegzaam dagelijks op diens boekvertrek en trok veel voordeel uit zijnen omgang. Van Amsterdam te huis gekomen dreef hij eerst den Boekhandel in gemeenschap met Maria van Braam, en naderhand voor eigen rekening in het grootvaderlijke huis, waar hij die tot aan zijnen dood den 28sten September 1817 voortzetteGa naar voetnoot(1). Behalve zijne beroepsbezigheden, nam hij ook eenige eereposten waar; zoo was hij een reeks van jaren in kerkedienst bij de Waalsche gemeente te Dordrecht. In 1787 werd bij tot Oudraad in de Vroedschap aldaar geroepen en na de omwenteling van 1813 op nieuw tot Lid van het Schoolbestuur. Sedert de oprigting van het Genootschap Diversa sed Una tot aan zijnen dood was hij Voorzitter van dat genootschap en een jaar voor zijn overlijden werd hij tot Lid der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde gekozen. | |
[pagina 1140]
| |
Daar van Braam de studie zoo gelukkig met den Boekhandel verbond, kon men hem onder de geleerde Boekhandelaars rangschikken; zelfs buiten 's lands deed men dit. Is het te verwonderen, dat hij, die zoo vele Dichters kende, en met hunne lettervruchten zoo zeer was ingenomen, ook zelve Dichter was? - Hij was tegelijk Latijnsch en Hollandsch Dichter, en wist zelve niet te zeggen, in welke van heide talen het dichten hem het gemakkelijkst viel, en zijne beoordeelaars stonden verlegen, of zij aan zijne Latijnsche of aan zijne Hollandsche zangen den voorrang moesten toekennen. In de Latijnsche Dichtkunst wist hij den trant van zijnen Leermeester Burman te vatten. Dan, daar hij, zoo iemand, een zelfdenker was, hebben zijne Latijnsche gedichten van latere jaren een meer eigen gelaat en aanzien gekregen, en wat zij in dat bloemrijke, dat zwierige, dat schitterende van den Leermeester verloren, in wijsgeerigen plooi, in zedelijke strekking, in zaakrijkheid en oorspronkelijkheid in dubbele mate gewonnen. Zijne meeste gedichten zijn gelegenheidsverzen; - maar gelegenheidsverzen, welke ons overal den voortreffelijken Dichter doen herkennen, en als modellen van deze soort van poëzij kunnen worden aangemerkt. 's Mans uitstekende nederigheid is ongetwijfeld de oorzaak dat er zoo weinig van hem is in het licht verschenen. Zijne Carmina zijn in 1809 enkel tot geschenk voor zijne vrienden gedrukt en dus niet openlijk verkrijgbaar; zoo ook de meeste zijner Nederduitsche gedichten, voor zoo verre die niet in andere Dichtbundels verspreid zijn, zoo als zijn fraai dichtstuk: de opvoeding der Jeugd ten nutte van dit Gemeenebest, waarmede hij in 1775 bij het Dichtgenootschap Kunstliefde spaart geen Vlijt, den zilveren eereprijs behaalde en dat voorkomt in de Proeven van Poëtische Mengelstoffen van dat Genootschap (D. III. bl. 235), en zijne vertalingen van Hoeufts Latijnsche Lofdichten op Gerardus Oorthuis en Pieter Melvill, medegedeeld in de Lauwerbladen voor de Zonen der Vrijheid (D. I. bl. 89 en 91). Overigens ziet van hem het licht: Mariamne, treursp. gevolgd naar het Fransch van de Voltaire, Dord. 1774. En met J. Immerzeel leverde hij Eeuwzangen bij den aanvang der 19de Eeuw. Dord. 1801. Ook treft men nog eenige Dichtstukken van hem aan in E. Kist, Lofrede op Pieter van Braam. Van Braam was den 2den October 1768 gehuwd met Anna Christina Lentfrink, uit welk huwelijk drie zonen en eene dochter gesproten zijn, welke laatste, gehuwd met Pieter Blussé den jonge, alleen haren vader overleefd heeft. 's Mans afbeelding en silhouette treft men voor de bovengenoemde Lofrede op hem aan, met het volgende bijschrift van J. Kisselius: | |
[pagina 1141]
| |
Van Braam! al zonkt ge in 't graf, gij Roem der Merwe-stad!
Leeft steeds in 't hart van elk, die ware grootheid schat.
Ja! onvergeetbaar blijve uw naam, hoe onvolprezen!
Geen kennis viel uw' geest, ontgloeid voor 't Schoone en 't Waar',
Geen deugd uw zucht voor 't Goede, uw Hart geen pligt te zwaar.
De Wijsheid had U 't spoor naar 't rein geluk gewezen!
Zoo schifte Waarheid-zelve U 't wezen van den schijn!
Uw Nedrigheid verborg een' schat van kunde en gaven...
Wel U! Gij schuwde een' lof, waar velen dwaas om slaven;
Maar - schoon in kunst verdiept - in wetenschap begraven -
Wist ge andren Alles en U zelv' Genoeg te zijn.
Zie Algem. Konst- en Letterbode voor 1817, D. II. bl. 292, 1818, D. I. bl. 67-71, 1819, D. I. bl. 245-249; Hoeufft, Parnasus Latino-Belg., pag. 237; Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht.; van Kampen, Geschiéd. der Nederl. Lett. en Wetens., D. I. bl. 565; Collot d'Escury, Holland's Roem, D. IV. St. I. bl. 37, A. bl. 208; Biogr. Univers., en vooral Kist, Lofrede op Pieter van Braam, die wij hier grootelijks gevolgd zijn. |
|