[Johannes Borgesius]
BORGESIUS (Johannes), zoon van Joachimus Borgesius, en van Geertruid Houbing, geboren den 13den Junij 1618 te Westerwijtwerd, waar zijn vader destijds Predikant was, genoot het onderwijs van zijnen vader in de Grieksche en Latijnsche talen, de Welsprekendheid en Dichtkunde, en kwam dus wel toegerust, in den ouderdom van 15 jaren, aan de Hoogeschool te Groningen, hier oefende hij zich met veel ijver en lust in de Wijsbegeerte onder Matthias Pasor en François Meyvaerts, en maakte mede groote vorderingen in het Grieksch, hierin geholpen door de lessen van Tobias Andreae, ook legde hij zich toe op de Wiskunde, en inzonderheid op de Sterrekunde, waarin hij zulke groote vorderingen maakte, dat men hem weldra toestond, om lessen in die wetenschap te geven; nog zeer jong zijnde vervaardigde hij eenen Almanak, op den meridiaan van Groningen berekend, waarvan men onderscheidene jaren gebruik kon maken. Doch dit waren slechts voorbereidselen tot de beoefening der Geneeskunde, waaraan hij zich vervolgens toewijdde. Terwijl hij deze wetenschap beoefende, verdedigde hij geneeskundige stellingen, onder den geleerden Hendrik Welman, en genas zijn vader van eene benaauwde borst, waarmede hij reeds een half jaar was behebt geweest. Na een zesjarig verblijf te Groningen, besloot hij te gaan reizen, en andere Hoogescholen te bezoeken. Eerst kwam hij te Utrecht en te Leiden; en maakte op de eerste plaats gebruik van de lessen van Willem Stratenus over de Geneeskunde; van Antonius Aemilius over de Geschiedenis, en van Jakob Ravensbergen over de Wiskunde, en te Leiden van die van Otto Heurnius, Ewald Serevelius en Adriaan van Valckenburg, over de Medicijnen, maar inzonderheid die van Adolf
Vorstius, over de Kruidkunde, en van Antonius Walaeus, over de Ontleedkunde. Van daar begaf hij zich naar Frankrijk, en hield zich eenigen tijd te Parijs op, om er de ontleedkundige vertogen bij te wonen, welke destijds in die stad reeds veelvuldig gehouden werden, vervolgens begaf hij zich naar Angers, alwaar hij met groote naarstigheid de lessen van acht Hoogleeraren bijwoonde, die de Geneeskunde onderwezen, ook hechtte hij zich inzonderheid aan Dr. Baillis, bij