verwonderlijke zwerftogt, waarbij zij, naar het schijnt, door wind of stroom, over de geheele Zuiderzee rondgedreven zijn, want zij hadden alle aan de kust gelegene plaatsen, met uitzondering van Elburg, op grooter of kleiner afstand zien liggen. Toen de Zondag morgen, den 14den Januarij, aanbrak, waren zij in de nabijheid van het eiiand Marken, waar zij ten Oosten langs dreven tot 's avonds toe, wanneer de stroom veranderde, en hen naar de Utrechtsche en Geldersche kusten stuwde. Deze hielden zij den 15den en den 16den meestal in het gezigt. Allengs echter verwijderde zich de schots van de kusten; en benevelde een zware mist alle uitzigt, zoodat zij de vier volgende dagen, van den 17den tot den 20sten, bij geen mogelijkheid konden gissen waar zij dobberden. Den 21sten was de lucht weder helder, en zij ontwaarden dat zij digt voor Enkhuizen waren. Van daar dreven zij, door eenen sterken Noordwesten wind voortgesleept, met snelle vaart, ten Noorden langs Urk heen. Hiermede verliep den 22sten en 23sten; den 24sten Januarij bevonden zij zich bezijden tusschen Urk en Schokland, en den 25sten en 26sten hadden zij het laatste eiland bestendig in het gezigt. Des Zaturdags morgens, den 27sten waren zij nabij Vollenhove, werwaarts zij steeds voortdreven, Hier werden zij door twee Visschers ontdekt. Nu werden alle pogingen tot hunne redding aangewend en zij des avonds, ten half zeven behouden aan wal gebragt. De oudste zoon, wiens handen, reeds acht dagen voor zij op reis gingen, bij het wippen van spiering, bevroren waren, bezweek echter kort daarna, den 6den Februarij, ten gevolge van het doorgestane lijden, en Klaas Bording zelf mogt dit ook niet lang overleven, want den 26sten dier zelfde maand reeds was ook hij in den ouderdom van 44 jaren overleden. Zoodat er van de drie zwervelingen slechts een overbleef.
Zie Nieuwe Rotterd. Cour. van 30 Januarij en 8 Februarij 1849; ten Kate, de Durgerdammer Visschers, bl. 43 en 44.