werkzaam was, tot dat zijne aanstelling tot Prokureur-Generaal bij den Hoogen Raad de voortduring van dat Lidmaatschap niet langer scheen te veroorloven:
Onder de onderscheidene bijzondere Commissiën welke hem onder zijne opvolgende betrekkingen werden opgedragen, behoorde ook die van commissaris der Handelmaatschappij voor den stad 's Gravenhage. Reeds sedert 1817 met de Ridderorde van den Nederlandschen Leeuw versierd, werd hij in 1843 tot kommandeur dier orde benoemd.
Ofschoon de Regtsgeleerdheid, welke hem, als daarin uitnemend bedreven, eene zoo eervolle loopbaan opende, het hoofdvoorwerp zijner studiën was, wist hij echter ook andere wetenschappen en letteroefeningen op prijs te schatten, en was inzonderheid met eene blakende zucht voor de eer der Vaderlandsche Letterkunde bezield; weshalve ook zijne benoeming tot Lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, in den jare 1829 hem hoogst welgevallig was, en met dankbaarheid door hem werd aangenomen.
Hij overleed den 3den October 1845. Zijne echtgenoote Alida Maria Petronella van Toulon, die hem den 28sten October 1844 ontviel, liet hem vier zonen en eene dochter na.
Als mensch verdiende en genoot de Bordes ook, wegens de regtschapenheid van zijn karakter, zijne menschenliefde en ongeveinsde Godsvrucht, de achting van allen, die hem kenden; en, gelijk hij, als zoon, zijne pligten getrouw vervuld had, zoo volbragt hij, met geene mindere getrouwheid, die van liefderijk echtgenoot en verstandig en zorgvuldig vader, en mogt ook het genoegen smaken, van zijne kinderen met eer in de Maatschappij geplaatst te zien.
Zie Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar D. XXXIV. bl. 173; Algem. Konst- en Letterbode voor 1829, D. I. bl. 424 en vooral Weekblad voor het Regt, 13 Nov. 1845, en M. Siegenbeek, in de Handel. der Jaarl. Verg. van de Maats. der Nederl. Letterk. te Leiden, gehouden den 18den van Zomermaand 1846, bl. 11-14, welke beide laatste wij hier grootendeels gevolgd zijn.