Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 906]
| |
op de Regtsgeleerdheid toe en werd daar in het jaar 1786, na het verdedigen van eene Regtsgeleerde oudheidkundige Verhandeling over Art. 1 van het 13de Hoofdstuk der Landregten van het Graafschap ZutphenGa naar voetnoot(1) tot Doctor in de Regten benoemd. Na in 1801 te zijn gekozen in de Commissie tot het ontwerpen van een plan van Bestuur voor het Departement Gelderland, werd hij in het volgende jaar tot Lid van het Departementaal Bestuur van dat gewest benoemd. Ook was hij een grondig kenner en ijverig beoefenaar der Hoogere Landbouwkunde, zoo als bleek uit zijne beantwoording der door de Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem in 1806 uitgeschrevene prijsvraag: Is de Schotsche spar (Pinus Sylvestris) alleen de meest geschikte boom, om in dorre zandgronden van verschillende streken dezer Republiek te worden geplant, en dezelve door het jaarlijks afvallen der bladeren langzamerhand te verbeteren, en tot voordeeliger beplanting of bebouwing bekwaam te maken: - of zijn er ook andere boomen of struiken bekend, die op sommige dorre gronden beter aan dat oogmerk zouden kunnen voldoen: - welke voorbeelden heeft men reeds hier te lande of elders in diergelijke gronden van het goed gevolg der beplanting van onvruchtbare gronden met sparren gezien; - en wat heeft de ondervinding geleerd, hoe men het met verschillende gronden moet aanleggen, om daarin het best te slagen? Welk antwoord met het gouden eermetaal bekroond werd. 's Lands Hooge Regering wist ook 's mans verdiensten op den regten prijs te schatten en benoemde hem in 1828 tot Curator van 's Rijks Hoogeschool te Utrecht, nadat hij reeds in 1820 door Koning Willem I tot Staatsraad in Buitengewone dienst benoemd was. Van der Borch overleed in 1836 bij zijne echtgenoote, Phiippine Isabella Sloet, nalatende eenen zoon Mr. Willem François Emile Baron van der Borch van Verwolde, die volgt. Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaar, D. XLIV. bl. 150; 264; Algem. Konst- en Letterbode voor 1806, D. I. bl. 374 en 375, 1828, D. I. bl. 259, 1849, D. II. bl. 129-133; Stuart, Jaarboeken van het Koningr. der Nederl. 1820, St. I. bl. 175. |
|