moeten bestierd worden, hetwelk door het Genootschap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst, mede in 's Gravenhage gevestigd, insgelijks met eene zilveren medaille bekroond is. Ook is het 168ste der Evangelische Gezangen, op den Oogst, door hem vervaardigd.
Later bleven zijne stukjes meest in den gezelligen vriendenkring besloten. In de Wandelingen in een gedeelte van Gelderland, van I.A. Nijhoff, en in het Geldersch Arcadia, van den zelfden Schrijver, zijn eenige fragmenten uit zijne dichtstukjes, ingelascht. De verdiensten van den nederigen man bleven evenwel niet geheel onopgemerkt, want in 1804 werd hij tot Lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden verkozen.
Boot was tweemalen gehuwd geweet, eerst met Rosalina Budde wed. L. Serrurier en daarna met Boudewina Donker Curtius, hij wie hij twee zonen verwekte, zijnde Mr. Johannes Cornelius Gerardus Boot, thans Hoogleeraar in de Geschiedkunde, Welsprekendheid, Oudheidkunde, Grieksche en Latijnsche Letteren aan het Athenaeum te Amsterdam, en Mr. Cornelis Hendrik Boudewijn Boot, Officier van Justitie bij de Arrondissements-Regtbank te Amsterdam.
Zie Algem. Konst- en Letterb. 1803, D. II, bl. 202, 1804 D. I, bl. 37; Siegenbeek, in de Handel. der Maats. der Nederl. Letterk. te Leyden, gehouden den 19den van Zomermaand 1835, bl. 8 en 7; Biogr. Woordenb. der Nederd. Dicht. ten vervolge op Witsen Geysbeek, uit familiepapieren aangevuld.