Tot verpozing van meer ernstigen letterarbeid tokkelde hij de Nederduitsche Lier, op eene wijze, die deed verwachten dat hij een niet ongelukkig beoefenaar der Nederduitsche Dichtkunde zou worden, zoo als blijkt uit zijn werkdadig medelidmaatschap aan het destijds te Leiden bestaande Gezelschap Favente Apollinne en, onder anderen, ook uit de onlangs door ons medegedeelde gedichten van zijne hand in het Jaarboekje voor de Gemeente en het Kanton Gorinchem 1854. Ofschoon de gezondheid van Boonzajer destijds reeds in eenen zeer bedenkelijken toestand verkeerde, werd hij den 4den Mei 1805 tot Candidaat in de Regten bevorderd. Zijn daarop gevolgd overlijden, te Gorinchem op den 20sten April 1806, verhinderde de geheele voltrekking dier bevordering en beroofde de Maatschappij van eenen braven, bezadigden en ijverigen jongeling, van wien men met het volste regt de grootste verwachtingen koesterde.
Uit familiepapieren bijeen gebragt.