Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 852]
| |
zijner geboorteplaats met eene verhandeling over de Schilderkunst der OudenGa naar voetnoot(1), welke, in het Nederduitsch, in het Magazijn van Kunst en Smaak geplaatst is. Na eerst aan Amsterdams Doorluchtige School de lessen, zoo in andere vakken van kennis, als in de Geneeskunde, vooral ook het onderwijs van zijnen beroemden vader, genoten te hebben, voltooide hij verder zijne verkregene kundigheden aan de Hoogeschool te Leiden, alwaar hij den grootsten lof verwierf. Na wel besteden tijd en vlijt, schreef hij eene voortreffelijk uitgewerkte verhandeling over de ontleedkunde van den bever en de scheikundige ontleeding van de bevergeil, benevens haar geneeskundig gebruikGa naar voetnoot(2), welke hij den 17den Mei 1806 in het openbaar, met veel roem verdedigde, ter verkrijging van zijne bevordering tot de waardigheid van Geneesheer. Dit doorwrocht stuk, met afbeeldingen door hem zelven, naar de natuur, geteekend, en door Baptist de Bakker in plaat gebragt, opgehelderd, en vol bewijzen van schranderheid, belezenheid en grondige kennis, werd in de Tijdschriften volgens verdiensten geprezen, en maakte hem spoedig als zoodanig een jonggeleerde bekend, die tot verbreiding der wetenschappen zou medewerken, zijn vaderland tot eer zou verstrekken en zich zelven tot lof en roem een weg zou banen. Geen wonder dus, dat hij spoedig tot stads Geneesheer werd benoemd en tot Lid der Zeeuwsche, Utrechtsche en Antwerpsche geleerde maatschappijen verkozen. Deze spoedige vorderingen en vroegtijdige opgang, door eenen gelukkigen aanleg, gepaard met eene standvastige vlijt en zedige inborst, waardoor hij ieders achting verwierf, deden groote verwachting van dezen jongen geleerde koesteren. Dan de dood sleepte hem, in den vaag des levens, den 24sten April 1809 in het graf en ontrukte aan zijne brave en deugdzame ouders eenen teeder geliefden zoon; aan eene jeugdige, slechts sedert tien maanden gehuwde en reeds zwangere gade, eenen beminnelijken echtgenoot en geliefden huisvriend; en aan het vaderland en de wetenschappen eenen ijverigen en kundigen geleerde, die, mogt hij in het leven zijn gespaard, gewisselijk den ouden roem van ons Land, ook in het vak der Geneeskundige wetenschappen, luisterrijk zou hebben gehandhaafd. Kort voor zijn overlijden had hij nog bij de Maatschappij van wetenschappen te Haarlem ingezonden eene verhandeling over de Mastodonto of Mammouth van den Ohio, met eene uitvoerige afbeelding van het geraamte van dit dier, welke geplaatst is in het IVde deel, IIde stuk van de Verhandelingen der Maatschappij,
Zie Algem. Konst- en Letterbode, 1806, D. II, bl. 154-158; 1807, D. II. bl. 58; 1809, D. I, bl. 321, 388; de Jong, Alphab. Naaml. van Boeken. |
|