Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Andreas Bonn]BONN (Andreas), geboren den 17den Junij 1738 te Amsterdam, waar zijn vader Apotheker was, oefende zich op de Latijnschool zijner geboortestad in de geleerde talen; volgde voorts aan het Athenaeum aldaar de lessen van Petrus Burmannus Secundus, Willem Roëll en Petrus Camper en zette zijne studie in de Geneeskunde aan de Hoogeschool te Leiden voort onder de Hoogleeraren Petrus Musschenbroek, Bernhard Siegfried Albinus, Frederik Bernhard Albinus, Adrianus van Roijen en Hieronymus David Gaubius. Op vijf en twintigjarigen ouderdom werd hij tot Doctor in de Geneeskunde bevorderd, na het verdedigen van eene verhandeling Over de voortzetting der VliezenGa naar voetnoot(1), welke door de Geleerden onder de beste Ontleedkundige Akademische verhandelingen gerekend wordt en door den Hoogleeraar Eduard Sandifort zoo verdienstelijk werd beschouwd, dat hij haar eene plaats heeft waar dig gekeurd in zijne Thesaurus Dissertationum. In het volgende jaar begaf Bonn zich naar Parijs, waar hij met de beroemdste Geleerden van die tijd, zoo als André Levret en Raphael Bienvenu Sabatier, in kennis kwam. Na een jaar aldaar te zijn verbleven keerde hij naar Amsterdam terug, waar hij zich als Geneesheer vestigde. In 1771 werd hem de Leerstoel der Ontleed- en Heelkunde aan het Athenaeum dier stad aangeboden, welke hij aanvaardde met het uitspreken eener verhandeling Over de eenvoudigheid der Natuur, de bewondering der Ontleedkundigen en de navolging der Heelkundigen waardigGa naar voetnoot(2). Van toen af legde Bonn er zich bijzonder op toe, om bekwame Heelmeesters te vormen, en hij slaagde daarin uitmuntend. Curator zijnde van het Legaat van Monnikhof, bestemd om Prijsvragen betrekkelijk de Heelkunde uit te schrijven, werden er onder zijn bewind onderscheidene van groot belang uitgeschreven, en hij mogt het genoegen smaken, die op eene voldoende wijze te zien beantwoorden. Koning Willem I benoemde hem tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw. Ook was hij Lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, en van onderscheidene geleerde Maatschappijen en een der stichters van het in 1790 te Amsterdam opgerigte Genootschap ter Bevordering der Heelkunde, hetwelk dit in 1815, toen het zijn vijf en twintigjarig bestaan vierde, erkende, door hem den gouden Eerepenning als | |
[pagina 851]
| |
zoodanig te vereeren. Nog was hij Curator van het Luthersch Seminarium in zijne geboorteplaats. Hij overleed te Amsterdam den 2den September 1817, den roem nalatende van een der verdienstelijkste Ontleedkundigen van ons Vaderland in het laatste der voorgaande en het begin dezer eeuw te zijn geweest. Hij toch wordt, zelfs door vreemdelingen, de eerste genoemd, die de betrekking aanwees der aderen van de hersenen tot de arachnoïden. Zijn kunstvak, gevoegd bij eene godvruchtige edele en heminnenswaardige inborst en karakter, deed hem de hoogachting en toegenegenheid van allen verwerven, die grondige wetenschappelijke kunde en regtschapenheid van zeden op den regten prijs weten te schatten. Zijn Anatomisch Kabinet, het welk vooral door eene belangrijke verzameling van zieke beenderen uitmuntte, werd voor de Leidsche Hoogeschool aangekocht. Hij moest de smart ondergaan, van eenen veelbelovenden zoon Andreas Coenraad Bonn, die volgt, in jeudige leeftijd vóór hem te zien ten grave dalen. Men heeft van hem: Commentatio de Humere luxato; Amst. 1782. 4o cum fig. Thesaurus Ossium morbosorum Hoviani descriptio. Amst. 1783. 4o cum fig, in het Nederduitsch vertaald onder den titel van: Beschrijving en afbeelding van zieke Beenderen. Amst. 1790. 3 stukken gr. fol. Redevoering ter Inwijding der Teekenzaal van de Gehoorzaal en Schouwplaats in Felix Meritis. Amst. 1790. 8o met pl. Het aangeboren Blaaegebrek en dat der Roede waargenomen en Ontleed door A. van Eppenhuysen, nader onderzocht. Amst. 1819. gr. 8o met platen. Ook heeft men van zijne hand eene Verhandeling over het maaksel en de bewegelijke loswording der beendervereenigingen van het bekken in vrouwen, omtrent den tijd der bevallinge uit waarnemingen opgemaakt, medegedeeld in het 3de deel der Werken van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte. Na zijn overlijden verscheen nog van hem in het licht: Tabulae Anatomico-Chirurgicae, doctrinam herniarum illustrantes, editae a G. Sandifort. L.B. 1828, fol.
Zie Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar, D. XXIII. bl. 45; Algem. Konst- en Letterbode voor 1815, D. II. bl. 183, 184; Lodewijk Napoleon, Geschiedk. Gedenkst., D. II. bl. 251; van Kampen, Geschied. der Nederl. Lett. en Wetens., D. II. bl. 605; Biogr. Nation.; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hooges., D. II. bl. 107 en 108; van Lennep. Illustr. Amstel. Athen. Memoral., pag. 257-259; de Jong, Alphab. Naaml. van Boeken; van der Boon, over de Ontleedk. van den mensch in de Noordl. Nederl., bl. 174-183, 195. |
|