Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Godfried du Bois]BOIS (Godfried du), geboren den 29sten Mei 1700 te Kruiningen in Zeeland, was een zoon van Godfried du Bois, Predikant, eerst te Kruiningen, daarna te Spijkenisse, en laatstelijk te Schiedam, alwaar hij in 1721 overleed, en van Maria Swalmius. Du Bois, reeds vroeg in de beginselen der letterkunde onderwezen, en daarin naar zijne jaren goede vorderingen gemaakt hebbende, verliet in 1716 de lage scholen, met het doen van eene redevoering in heldendicht over de Muzijk (de Musica), en genoot aan Leidens Hoogeschool het onderwijs in de wiskunde en wijsbegeerte van Jakob Bernard, Jakob Wittichius en inzonderheid van Willem Jakob 's Gravesande; doch in de medicijnen en de wetenschappen, die er aan verknocht zijn, van de beide Albinussen, vader en zoon, Herman Oosterdyk Schacht, en voornamelijk van den grooten Hermannus Boerhaave. In beide voornoemde wetenschappen, verkreeg hij den 6den Februarij 1725 de Doctorale waardigheid, na twee latijnsche verhandelingen in het licht te hebben gegeven, als betrekkelijk de wijsbegeerte, over het Geluid (de | |
[pagina 785]
| |
Sonu), en in de medicijnen, over het Gehoor (de Auditu), waarna hij te Haarlem als Geneesheer de praktijk ging uitoefenen. In 1729 werd hij, inzonderheid door aanbeveling van Boerhaave, in de plaats van Johannes Oosterdyk Schacht, tot Hoogleeraar in de Wijsbegeerte te Franeker beroepen, en den 15den Maart 1731 in dien post bevestigd, met het doen eener redevoering, over het nut en de noodzakelijkheid van de wiskunde in de NatuurkundeGa naar voetnoot(1), vervolgens gaf men hem de hoogleeraarstoel in de Medicijnen en Ontleedkunde in Maart 1738, bij welke gelegenheid hij den 20sten Februarij 1739 eene redevoering over de Ontleedkunde hieldGa naar voetnoot(2). Door het overlijden van Wijer Wilhelmus Muys, werd hem door Curatoren, den 25sten Februarij 1744, mede het Hoogleeraarambt in de Kruidkunde opgedragen. Hij werd echter door eene vroegtijdige dood verhinderd, den Akademietuin, in gevolge eene daarvan reeds door hem ontworpene schets, in eene betere orde te brengen, en met een aanzienlijk getal kruiden en planten te vermeerderen. Eenige jaren reeds was du Bois door eene leverkwaal aangetast, welke naar geene geneesmiddelen willende luisteren, trapswijze zoodanig verergerde, dat hij aan eenen daarbijkomenden aanval van beroerte den 18den Januarij 1747 overleed. Hij was gehuwd in 1729 met Antoinetta Werners, weduwe van Diderik Schukking. Du Bois was een zeer braaf en eerlijk man, die evenzeer de geveinsdheid haatte, als hij de vleijerij verachte, voorts een warm en standvastig vriend en menschlievend Christen. Zucht voor regtvaardigheid en billijkheid was eene hoofdtrek in zijn karakter, zoodat deze hem wel eens, doch zeldzaam, in eene oploopende vlaag van toorn kon doen ontsteken, wanneer hij menschen aantrof, die daartegen zondigden. In zijne praktijk was hij niet ongelukkig, en hij behandelde de zieken, die zich zijner zorg hadden aanbevolen, met de uiterste omzigtigheid en meewarige liefde. Voorts was hij ervaren in vele wetenschappen, bezat een fijn en vlug oordeel, en was ongemeen bedreven in de wiskundige wetenschappen. Hij heeft niets in druk uitgegeven dan zijne beide fnwijdings-verhandelingen, waarvan hier boven is gesproken; doch hij had onderscheidene stukken onder handen, van welke echter geen ver genoeg was afgewerkt, om ter perse te kunnen worden overgegeven, daar hij inzonderheid door zijne menigvuldige bezigheden verhinderd was ze te voltooijen.
Zie Vriemoet, Athen Frisiac., pag. 821-823; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Gerber, Lexicon fur Tonkunstler S. 458; de Navorscher, D. III. bl. 231, 232. |
|