[Rutger van den Boetzelaer]
BOETZELAER (Rutger van den), of zoo als hij zich teekende de Boetzeler, Heer van Langerak, Carnisse, en na zijns vaders dood van Asperen, broeder van den voorgaande, was mede door Alva gebannen, om soortgelijke gewigtige redenen, als zijnen vader en broeder, in welk lot zijne echtgenoote, Agnes van Bailleul deelen moest, omdat zij, sedert vier jaren, in geen Roomsche kerk geweest was en haren man verleidde, eerst tot de Doopsgezinden, wier heimelijke bijeenkomsten buiten Antwerpen zij dikwijls bijwoonde, en naderhand tot de Hervormden; ofschoon uit het Vaderland gebannen, bleef hij evenwel getrouw aan diens belangen. Hij keerde weder zoo ras mogelijk, en trachtte al, wat hij kon, toe te brengen, tot verkrijging van de vrijheid. Hiertoe strekte zijne briefwisseling met Willem I, Prins van Oranje, met dit oogmerk zal hij zich naar Engeland begeven hebben, welk Rijk hem echter ontzegd werd.
In Nederland was Boetzelaer echter zeer geacht; men gebruikte hem in de gewigtigste zaken. Dit zag men in de vredehandeling, ten jare 1574 ondernomen; bij de Unie tusschen Holland en Zeeland, gesloten den 25sten April 1576, en bijzonderlijk ten tijde van de Utrechtsche Unie. Hij was een der Gemagtigden, die naar Utrecht reisden om te raadplegen over de voorwaarden en hoofdpunten van het Verbond der vereeniging, waarvan meer dan een ontwerp aan de hand gegeven was. In het jaar 1581 onderteekende hij wegens de Ridderschap van Holland, de opdragt der hoogste overheid aan den Prins van Oranje, die hem, wiens trouw genoeg beproefd was, de grootste geheimen, ontdekte, waaronder moge geteld worden 's Prinsen oogmerk in den handel met Anjon.
Nog werd hij gebruikt ten jare 1584, in de onderhandelingen over de opdragt der Grafelijkheid van Holland en Zeeland aan den Prins. Niet alleen bediende hij, met Paulus Buys en François Maalsen, de bezending naar de Hollandsche steden, om de