Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Carolus Boers]BOERS (Carolus), een broeder van den voorgaande, geboren te Voorschoten, den 6den Junij 1746, geneot eerst te Breda, daarna te Dordrecht het onderwijs van den beroemden Hoogeveen, vervolgens begaf hij zich naar de Utrechteche Hoogeschool, waar hij een naarstig gebruik maakte van de lessen van Pieter Wesseling, in de Algemeene Geschiedenis en Grieksche taal; van Christoffel Saxe, in de Algemeene zoo Burgerlijke als Letterkundige Geschiedenis, in de Grieksche Oudheden en de Redeneerkunst; van Sebald Rau in de Hebreeuwsche taal en Joodsche Oudheden; van Meinard Tydeman, in het Natuurlijkregt; van Gijsbertus Martinus Elsnerus en Gijsbertus Bonnet, in de Godgeleerdheid, predikwijze en uitlegkunde van de H. Schrift. Van Utrecht begat hij zich, voor één jaar, naar de Akademie te Groningen, voornamelijk om eenige beroemde Hoogleeraren te hooren: Nicolaas Wilhelmus Schroeder in het Hebreeuwsch en de Joodsche Oudheden; Dionysius van de Wijnpersse, in de Bovennatuurkunde en Zedeleer; Paulus Chevallier en Michaël Bertling, in de Godgeleerdheid, van Groningen keerde hij in de helft van 1767 naar Utrecht terug, om er zijne Letteroefeningen ten einde te brengen en werd den 8sten December 1768 tot Doctor in de Godgeleerdheid bevorderd, na het verdedigen eener Proeve van Aanmerkingen over Harwoods Engelsche Vertaling van het Nieuwe TestamentGa naar voetnoot(1). Nu schikte hij zich tot het aanvaarden van den Evangeliedienst, in welke hij van het jaar 1769 tot 1779, met lust en tot nut van onderscheidene gemeenten bezig was, eerst van 1769 tot 1770, in het aangename Geldersche dorp Rozendaal, naderhand, van 1770 tot 1775 te Zuid- en Noord-Waddinxveen, vervolgens, van 1775 tot 1776 te Muiden, toen van 1776 tot 1777 te Amersfoort en eindelijk van 1777 tot 1779 te Haarlem, van waar hij | |
[pagina 738]
| |
in laatstgenoemde jaar naar Leiden vertrok, werwaarts hij was beroepen door de Bezorgers der Hoogeschool tot den post van Hoogleeraar in de Godgeleerdheid; terwijl de Heeren Staten van Holland en West-Friesland hem hadden aangesteld tot Regent van het Theologische Collegie en Burgemeesteren der stad hem de vervulling van een gedeelte der predikdienst, gewoonlijk door een der Hoogleeraren in de Godgeleerdheid waargenomen, hadden opgedragen. Boers aanvaardde het Hoogleeraarambt den 21sten Junij met eene Redevoering Over de moeijelijkheden, welke het onderwijs der Godgeleerdheid drukken en de voornaamste middelen, die tot verligting daarvan kunnen strekkenGa naar voetnoot(1). In het jaar 1784 was hij Rector der Hoogeschool, en leide die waardigheid neder met eene Redevoering Over de Godsdienst, een voortreffelijk middel tot handhaving der gezondheidGa naar voetnoot(2). Als bekend aanhanger der Stadhouderlijke Regering, werd bij, kort na de omwenteling van het jaar 1795, nevens anderen, van zijne Akademische waardigheden ontzet. Het hem aangedane ongelijk werd, in het jaar 1802 in zooverre hersteld, dat hij weder als Hoogleeraar aan de Hoogeschool werd teruggegeven, daar echter de vernietiging van het Theologisch Collegie hem van de voordeelen aan het Regentschap van dit Collegie verknocht ontzette, werd hem, op zijn verzoek, door het Staatsbewind, uit 's Lands kas een jaargeld van zestien honderd gulden verleend, in te gaan met den dag zijner herstelling als Hoogleeraar in de Godgeleerdheid. In Februarij des volgenden jaars verzocht Boers evenwel, dat zijn verzoek dien aangaande voor vervallen mogt worden aangemerkt en werd dit van het wetgevend Ligchaam teruggevraagd. Sedert bleef hij ten nutte der Kerk en Hoogeschool werkzaam tot aan zijn overlijden, hetwelk den 20sten Mei 1814 voorviel. Van zijne hand heeft men, behalve eene voorrede voor: G. West, de Geschiedenis en de bewijzen voor de zekerheit van de Opstanding van Jezus Christus uit den dooden, als de eenige steun en vaste hoop der Christenen, in een nieuw licht gesteld. Utr. 1772. Kort onderwijs in de Godsdienst- en Zedeleer in vierregelige verzen, tot gebruik voor eenvoudigen opgesteld. Leerrede over de woorden van Josua (XXIV:15) aangaande mij en mijn huis, wij zullen den Heere dienen. Verklaring over de gelijkenis van den Verloren Zoon. Utr. 1777. 8o. Leerredenen, Leyd. 1798. 3 stukken 8o. Handboek voor Jonge Predikanten. Leyd. 1807. 8o. | |
[pagina 739]
| |
Ook bestaat er van Boers een Grieksch vers, geplaatst achter de Verhandeling van den Hoogleeraar Saxe de Dea Angerona, in het jaar 1766 uitgegeven. Voorts sprak hij het Latijn allervaardigst, verstond de Engelsche en Hoogduitsche talen grondig, kon het Fransch even gemakkelijk als het Nederduitsch spreken en zelfs naauwkeurig schrijven. Dit laatste kwam hem zeer te stade, toen hij, volgens de inrigting der Akademie onder het Fransche Bestuur, den post van Deken der Theologische faculteit bekleedde, en verpligt was alles in het Fransch te schrijven. Boers was tweemalen gehuwd geweest. Bij zijne eerste echtgenoote Lucia Ameshoff verwekte hij zes kinderen, drie zoons en drie dochters, doch van welke slechts eene dochter gehuwd met Johannes Jacobus Metelerkamp, Theologiae Doctor en Predikant te Delft, haren vader overleefde. Zijne tweede echtgenoote Petronella Louisa Brugmans schonk hem geene kinderen. Zie Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar, D. XXIII. bl. 242, D. XLIV. bl. 156, D. XLV. bl. 107; van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken, bl. 69 en 572; te Water, Aanspraak in de jaarl. Algem. vergad. van de Maats. der Nederl. Letterkunde te Leyden, den 6den Julij 1814, bl. 22-47; Algem. Konst- en Letterbode voor 1814, D. I. bl. 323, D. II. bl. 387-393, 404-406, 421 en volg.; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hooges., D. I. bl. 317, 342, 368, 369, 393, 402, D. II. T en B bl. 224 en 286; (de Jong), Alphab. Naaml. van Boeken; Biogr. Univ. |
|